Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-10-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:300

Zaaknummer

15-373 DH/DH

Inhoudsindicatie

Klacht van client jegens zijn advocaat over kwaliteit dienstverlening.

Inhoudsindicatie

Niet is gebleken dat verweerder door klaagster in het bezit is gesteld van een stuk waarmee de afspraak tussen klaagster en mr. S kon worden aangetoond, zodat niet kan worden vastgesteld dat verweerder in dit geval tekort geschoten is.

Inhoudsindicatie

Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

 

De voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag van 4 september 2015 met kenmerk K060 2015 bm/ksl, door de raad ontvangen op 8 september 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder heeft klaagster in de periode van januari 2011 tot 3 oktober 2014 bijgestaan in verschillende zaken.

1.3 Mr. S heeft voor klaagster in de periode maart 2009 en december 2010 juridische werkzaamheden verricht, voor welke werkzaamheden mr. S in totaal een bedrag van € 47.513,12 in rekening heeft gebracht.

1.4 Verweerder heeft namens klaagster bezwaar tegen deze declaraties gemaakt, waarna mr. S een begrotingsprocedure aanhangig heeft gemaakt.

1.5 Op 13 november 2013  heeft verweerder in een bij de Rechtbank aanhangige procedure  namens klaagster een conclusie van antwoord genomen.

1.6 Bij brief van 25 februari 2015 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij:

a. geen klacht heeft ingediend tegen mr. S, terwijl hij dit wel toegezegd zou hebben;

b. geen stappen heeft ondernomen jegens mr. R, terwijl klaagster hem daar wel om had verzocht;

c. geen stappen heeft ondernomen jegens klaagsters voormalige echtgenoot. Ook hier had klaagster verweerder om verzocht;

d. op 13 november 2013 in de rechtbankprocedure tegen mr. S een conclusie van antwoord heeft genomen  zonder klaagsters medeweten;

e. geen maatregelen heeft genomen jegens de bank;

f. zijn toezegging om klaagsters zaken binnen zes maanden af te ronden niet is nagekomen en door zijn handelen schadeplichtig is jegens klaagster.

 

3 VERWEER

Ten aanzien van de klachtonderdelen a en d

3.1 Verweerder heeft betwist dat hij namens klaagster een klacht zou indienen tegen mr. S. Wel heeft hij klaagster bijgestaan in enkele andere procedures tegen mr. S, waaronder een begrotingsprocedure en een procedure bij de Rechtbank betreffende de declaraties van mr. S. In de rechtbankprocedure heeft verweerder een conclusie van antwoord genomen op 13 november 2013. Deze is volgens verweerder wel degelijk met klaagster besproken. De concept-conclusie heeft verweerder bij mail van 8 oktober 2013 aan klaagster toegezonden. Op 1 oktober 2014 is in die procedure vonnis gewezen, waarbij klaagster veroordeeld is tot betaling van de door mr. S gevorderde bedragen. Tijdens die procedure is mr. S  bij de voorzieningenrechter een procedure ex art. 33 WTBZ begonnen. Ook hierin heeft verweerder klaagster bijgestaan. Verweerder merkt op dat al hetgeen klaagster mr. S verwijt in de rechtbankprocedure uitgebreid naar voren is gebracht. Verweerder ziet dan ook niet in dat hij tekort geschoten zou zijn.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

3.2 Verweerder heeft gesteld dat de deken klaagster heeft geadviseerd verweerder te vragen haar in de klachtprocedure tegen mr. R bij te staan, nu de door klaagster ingediende klacht niet duidelijk was. Verweerder heeft aan dit verzoek voldaan. De Raad van Discipline heeft uiteindelijk aan mr. R een maatregel opgelegd.

3.3 Klaagster was van mening dat, gelet op de beslissing van de raad, mr. R aangesproken kon en moest worden voor de door haar geleden schade. Klaagster was ervan overtuigd dat als het appel wel deugdelijk was ingesteld en de zaak door het Hof zou zijn behandeld, het vonnis van de rechtbank van 17 oktober 2007 door het Hof zou zijn vernietigd en klaagster volledig gelijk zou hebben kregen. Verweerder heeft gesteld dat hij deze kwestie voor klaagster heeft bestudeerd, maar tot de conclusie is gekomen dat een procedure tegen mr. R geen kans van slagen zou hebben, hetgeen hij klaagster ook heeft medegedeeld.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

3.4 Verweerder heeft gesteld niet in te zien welke stappen hij tegen klaagsters voormalige echtgenoot had moeten nemen, hetgeen hij klaagster ook reeds meerdere malen heeft medegedeeld. Verweerder heeft voorts gesteld dat hij vanwege het feit dat klaagster niet voornemens was aan het vonnis van 17 oktober 2007 te voldoen, met enige voorzichtigheid te werk moest gaan, anders  had klaagsters voormalige echtgenoot klaagsters medewerking op verbeurte van een dwangsom kunnen eisen. Het is verweerder niet gebleken dat door klaagsters voormalige echtgenoot onjuiste alimentatiebedragen zijn betaald.

Ten aanzien van klachtonderdeel e

3.5 Verweerder heeft gesteld dat het juist is dat hij geen maatregelen tegen de bank heeft genomen, omdat hem niet is gebleken dat de bank iets fout gedaan zou hebben.

Ten aanzien van klachtonderdeel f.

3.6 Dat verweerder tegen klaagster zou hebben gezegd dat hij alle zaken binnen zes maanden met succes zou afronden is volgens hem niet juist. Over een succesvolle afronding stelt verweerder nimmer gesproken te hebben, noch over een termijn. Verweerder heeft gesteld dat hij klaagster wel heeft geadviseerd te voldoen aan het vonnis van 17 oktober 2007 en naar een notaris te gaan voor de tenaamstelling van de twee woningen en de verdeling van de op de woning rustende hypotheken, hetgeen mr. S ook al had geadviseerd.

3.7 Met betrekking tot klaagsters verzoek tot vergoeding van schade is verweerder van mening dat dat in het kader van de klachtprocedure niet mogelijk is.

 

4 BEOORDELING

4.1 Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

4.2 Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en de cliënt daarover te informeren. De cliënt dient door de advocaat gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en het kostenrisico is. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de daaraan redelijkerwijs te stellen eisen.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

4.3 Dit klachtonderdeel ziet op twee zaken. Allereerst klaagsters stelling dat verweerder in de procedure bij de Rechtbank Den Haag tegen mr. S tekort geschoten is in de behartiging van klaagsters belangen, doordat hij heeft verzuimd stukken te overleggen waaruit de tussen klaagster en mr. S gemaakte afspraak ten aanzien van betaling van haar declaraties kon worden afgeleid en in de tweede plaats klaagsters stelling dat verweerder geen klacht heeft ingediend tegen mr. S ondanks dat dit zou zijn afgesproken.

4.4 Uit het vonnis van de Rechtbank Den Haag van 1 oktober 2014 kan uit rechtsoverweging 4.7 tot en met 4.9 worden afgeleid dat verweerder namens klaagster heeft gesteld dat met mr. S afgesproken zou zijn dat zij de aan haar werkzaamheden verbonden kosten zou verhalen op mr. R, terwijl  mr. S deze afspraak heeft betwist. De rechter heeft klaagsters verweer verworpen wegens het ontbreken van een schriftelijke vastlegging van deze afspraak. Klaagster heeft gesteld dat uit een door haar overgelegde brief van 17 november 2009 kan worden afgeleid dat deze afspraak met mr. S wel degelijk is gemaakt. Verweerder betwist in het bezit te zijn geweest van deze brief en geeft aan dat hem uit de overige stukken die hij in zijn bezit had geen schriftelijke vastlegging van deze afspraak is gebleken.

4.5 De voorzitter is van oordeel dat uit de brief van 17 november 2009 niet kan worden afgeleid de afspraak tussen klaagster en mr.  S, dat klaagster haar declaraties niet hoefde te betalen. Mr. S heeft mr. R in deze brief namens klaagster in gebreke gesteld en aansprakelijk gehouden voor de als gevolg van zijn tekort schieten door klaagster geleden en nog te lijden schade, waaronder de advocaat kosten die klaagster heeft gemaakt en nog zal moeten maken. Niet is gebleken dat verweerder door klaagster in het bezit is gesteld van een stuk waarmee de afspraak tussen klaagster en mr. S kon worden aangetoond, zodat niet kan worden vastgesteld dat verweerder in dit geval tekort geschoten is.

4.6 Op 1 oktober 2013 heeft klaagster een klacht ingediend tegen mr. S, welke klacht bij voorzittersbeslissing van 25 maart 2014 in al zijn onderdelen als kennelijk ongegrond is afgewezen. Hiertegen heeft klaagster op 8 april 2014 verzet aangetekend. Het door klaagster ingestelde verzet is bij beslissing van 1 september 2014 van de Raad van Discipline ongegrond verklaard. Nu de klacht tegen mr. S reeds is beoordeeld heeft klaagster geen belang meer bij dit onderdeel van de klacht.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

4.7 Klaagster heeft geen feiten of omstandigheden gesteld, noch is uit de stukken in het dossier gebleken op welke basis verweerder mr. R civielrechtelijk had dienen aan te spreken. Dit klachtonderdeel mist feitelijke grondslag.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

4.8 Ook ten aanzien van dit klachtonderdeel heeft klaagster geen feiten en/of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat verweerder stappen jegens haar voormalige echtgenoot had dienen te nemen. Ook dit klachtonderdeel mist feitelijke grondslag.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

4.9 Uit de stukken in het dossier kan worden afgeleid dat verweerder klaagster bij e-mail van 8 oktober 2013 een concept heeft gezonden van de conclusie van antwoord met het verzoek daarop te reageren. Klaagsters stelling dat zij niet op de hoogte was van de conclusie van antwoord is dan ook niet juist, nu zij niet heeft betwist deze mail te hebben ontvangen.

Ten aanzien van klachtonderdeel e

4.10 Klaagster heeft geen feiten of omstandigheden gesteld, noch zijn die uit het dossier gebleken op basis waarvan verweerder de bank had moeten aanspreken.

Ten aanzien van klachtonderdeel f

4.11 Bij gebrek aan schriftelijke stukken die klaagsters standpunt ondersteunen en gelet op het feit dat verweerder hieromtrent een tegensstrijdig standpunt inneemt kan niet worden vastgesteld dat klaagster standpunt juist is.

4.12 Voor zover klaagster meent dat zij door het handelen dan wel nalaten van verweerder schade heeft geleden, dient zij zich tot de civiele rechter te wenden, nu de voorzitter in deze procedure geen rechtsgrond daartoe ziet.

4.13 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 28 oktober 2015.

griffier    voorzitter

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 29 oktober 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster 

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag binnen 30 dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85491, 2508 CD Den Haag (fax: 088-2053707). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 30 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.