Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-01-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:3

Zaaknummer

15-194/DH/RO

Inhoudsindicatie

Verzet. Klacht over kwaliteit dienstverlening. De raad verenigt zich met de beoordeling van de klacht door de voorzitter. Verzet ongegrond.

Uitspraak

 1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 26 januari 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten Rotterdam, hierna: de deken, een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2 Bij brief van 8 juli 20015 aan de raad, door de raad ontvangen op 9 juli 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 7 september 2015 heeft de voorzitter van de raad de klacht van klager kennelijk ongegrond verklaard.

1.4 Bij brief van 24 september 2015, door de raad ontvangen op 5 oktober 2015, heeft klager verzet ingesteld tegen de voorzittersbeslissing voornoemd.

1.5 De klacht is door de raad behandeld ter zitting van 2 november 2015. Ter zitting zijn klager en verweerster verschenen. Verweerster werd ter zitting bijgestaan door haar kantoorgenoot, tevens advocaat te Rotterdam, mr. N.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49, lid 2 Advocatenwet.

 

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1 Klager heeft zich op of omstreeks 18 juli 2011 tot verweerster gewend met het verzoek hem bij te staan in een geschil met mevrouw V. over het al dan niet verwijderen van het fietsschuurtje van klager.

2.2 Bij vonnis van 1 februari 2012 van de Rechtbank Den Haag zijn de vorderingen van mevrouw V. afgewezen. Mevrouw V. heeft hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld.

2.3 Bij tussenarrest van 23 april 2013 van het Hof Den Haag is klager toegelaten tot het leveren van bewijs.

2.4 Omstreeks september 2013 heeft verweerster klagers zaak overgedragen aan mr. R., advocaat te Capelle aan den IJssel.

 

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweersters juridische kennis onvoldoende was, nu enkel aandacht werd besteed aan de “onzinnige verjaring en de bouwconstructie en de eigendomsvraag buiten spel bleef”. Verweerster heeft de dagvaarding niet op fouten gecontroleerd en evenmin gecontroleerd of de wederpartij wel een eigendomsakte had van het betreffende perceel.

3.2 De door klager in het verzet aangevoerde gronden zijn deels een herhaling en deels een uitwerking van de klachten zoals deze reeds door de plaatsvervangend voorzitter zijn beoordeeld.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft gesteld dat, voor zover de klacht ziet op het feit dat in eerste aanleg niet is aangevoerd dat de muur klagers eigendom is, de klacht feitelijke grondslag mist. Deze stelling betrof namelijk het primaire verweer, maar is door de Rechtbank Den Haag bij vonnis van 1 februari 2012 verworpen.

4.2 Verweerster heeft voorts gesteld dat zij de door haar opgestelde conclusies en gehanteerde standpunten altijd op voorhand met klager heeft besproken. Verweerster is van mening dat de klacht ten aanzien van de bijstand in eerste aanleg niet-ontvankelijk dient te worden  bevonden, nu deze ziet op de periode voor 1 februari 2012.

4.3 Verweerster heeft voorts gesteld dat ook in hoger beroep primair is gesteld dat de eigendom van de muur bij klager zou berusten. Het hof heeft deze stelling echter in het tussenarrest van 23 april 2013 verworpen. Verweerster heeft in dat kader gesteld dat zij bij herhaling, zowel in eerste als tweede aanleg, aan klager heeft medegedeeld dat zijn primaire standpunt geen grote kans van slagen had. Wel had klager naar de mening van verweerster een sterke zaak waar hij zich verzette tegen de vordering tot afbraak c.q. verwijdering van het door hem tegen de muur aangebouwde schuurtje. Zowel in eerste als in tweede aanleg is de vordering van de wederpartij tot verwijdering van het schuurtje niet toegewezen.

4.4 Verweerster is ten slotte van mening dat het haar niet duidelijk is wat zij verkeerd zou hebben gedaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

5.2 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, H.E. Meerman, A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 januari 2016.

griffier voorzitter

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 6 januari 2016 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.