Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-11-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2015:288
Zaaknummer
15-501 DH/RO
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft erkend dat hij een fout heeft gemaakt bij het invullen van het digitale formulier van het aanhoudingsverzoek. De rechtbank heeft het aanhoudingsverzoek niet gehonoreerd, zodat de zitting heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft ter zitting zijn excuses aangeboden. Klager is van mening dat verweerder dat pour besoin de la cause heeft gedaan. Dergelijke fouten worden in de praktijk gemaakt en als daar excuses voor worden aangeboden zouden deze moeten worden geaccepteerd. Nu het aanhoudingsverzoek is afgewezen en de zitting gewoon heeft plaatsgevonden is klager, althans zijn cliënt, niet in zijn belangen geschaad. In het dossier zijn geen aanknopingspunten te vinden voor de juistheid van klagers stelling dat verweerder willens en wetens de rechtbank onjuist heeft willen informeren. Niet valt ook in te zien welk belang verweerder hierbij zou hebben gehad
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
In casu was het kort dag om stukken uit te wisselen. Verweerder heeft gesteld dat ook hij pas kort voor de zitting over meer informatie beschikte. Op basis van het dossier valt niet te concluderen dat verweerder willens en wetens heeft geweigerd om stukken aan klager toe te zenden. De raad neemt voorts in aanmerking dat een advocaat gehouden is om stukken die bij de rechtbank worden ingebracht gelijktijdig aan de wederpartij te overhandigen, maar dat die gehoudenheid in zijn algemeenheid niet betekent dat op voorhand stukken moet worden verstrekt die het ingenomen standpunt ondersteunen, maar die nog niet aan de rechtbank zijn overgelegde. Ook dit klachtonderdeel faalt dan ook. Niet valt in te zien dat verweerder met zijn handelwijze gedragsregel 15 heeft geschonden.
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten van 26 oktober 2015 in het arrondissement Rotterdam met kenmerk R 2015/99, door de raad ontvangen op 29 oktober 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1. FEITEN
1.1. Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2. Verweerder is de curator in het faillissement van G. De rechtbank heeft op 4 juni 2014 een vonnis gewezen ten aanzien van een vordering van G op de heer R. Het vonnis is in kracht van gewijsde gegaan, zodat de betalingsverplichting van de heer R vaststaat.
1.3. Op 30 december 2014 heeft verweerder in zijn hoedanigheid van curator op basis van deze opeisbare vordering het faillissement aangevraagd van de heer R. De datum waarop dit verzoek ter zitting zou worden behandeld werd door de rechtbank bepaald op 3 februari 2015.
1.4. De heer R werd aanvankelijk bijgestaan door mr. H. Sinds eind januari 2015 wordt de heer R door klager bijgestaan.
1.5. Bij faxbrief van 26 januari 2015 heeft klager verweerder bericht dat hij namens de heer R zou optreden en heeft hem verzocht het bewijs van de steunvorderingen toe te sturen.
1.6. Op 2 februari 2015 heeft verweerder via internet een aanhoudingsformulier voor de faillissementszitting op 3 februari 2015 ingediend en klager per e-mail een kopie van dit aanhoudingsverzoek gestuurd.
1.7. Klager heeft verweerder vervolgens telefonisch laten weten dat het aanhoudingsformulier niet juist was ingevuld, omdat het aanhoudingsverzoek niet in overleg met hem was gedaan.
1.8. Klager wenste geen medewerking te verlenen aan de aanhouding.
1.9. Klager heeft zich bij faxbrief van 2 februari 2015 aan de rechtbank Rotterdam gesteld namens de heer R. en daarbij aangegeven dat het aanhoudingsverzoek uitdrukkelijk niet namens zijn cliënt was gedaan.
1.10. Het aanhoudingsverzoek is vervolgens niet gehonoreerd en de faillissementszitting heeft op 3 februari 2015 plaatsgevonden.
1.11. Tijdens de zitting heeft verweerder stukken overgelegd, waaruit bleek dat er meerdere schuldeisers waren.
1.12. Op 5 februari 2015 is de heer R in staat van faillissement verklaard.
1.13. Bij brief van 17 februari 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
2. KLACHT
2.1. De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij:
a. de rechtbank bewust onjuist heeft voorgelicht. Verweerder heeft welbewust en zonder overleg met de wederpartij een aanhoudingsverzoek ingediend en op het formulier ten onrechte aangegeven dat de reden voor aanhouding was dat partijen in onderhandeling zouden zijn;
b. ondanks klagers herhaald verzoek, heeft nagelaten om stukken (steunvorderingen) ter onderbouwing van de faillissementsaanvraag aan klager toe te sturen. Klager noemt schending van gedragsregel 15. Klager is van mening dat verweerder zich niet heeft gedragen zoals van een behoorlijk advocaat mag worden verwacht.
3. VERWEER
3.1. Verweerder heeft bevestigd dat hij een aanhoudingsverzoek voor de zitting van 3 februari 2015 heeft gedaan omdat hij op deze dag “een dubbele boeking” had in zijn agenda en geen van zijn kantoorgenoten hem kon waarnemen.
3.2. Verweerder heeft voorts erkend dat hij het aanhoudingsformulier in de haast (dit formulier moest vóór 12 uur worden ingediend bij de rechtbank) onjuist heeft ingevuld en er wellicht ook te snel van uit was gegaan dat de heer R geen moeite zou hebben met het uitstel van de behandeling van het faillissementsverzoek. Verweerder heeft in dat kader gesteld dat hij is vergeten om op het formulier de woorden “mede namens verweerder” door te halen.
3.3. Verweerder heeft gesteld dat klager hem heeft gebeld en dat hij klager heeft uitgelegd hoe een en ander kon gebeuren. Verweerder heeft klager om coulance gevraagd. Voorts heeft verweerder klager verzocht alsnog met het uitstel in te stemmen. Op klagers vraag waarom verweerder nog geen antwoord had gegeven op zijn faxbrief van 26 januari 2015 heeft verweerder geantwoord, dat hij daar nog niet aan toe was gekomen, maar dat er steunvorderingen waren, die hij op de zitting bekend zou maken, als van de zijde van de heer R zou worden aangevoerd, dat hij niet verkeerde in een toestand van te hebben opgehouden met betalen.
3.4. Verweerder heeft ten slotte gesteld dat klager zich pas op 2 februari 2015 heeft gesteld als advocaat in de faillissementsprocedure en dat hij eerst zelf vlak voor de zitting bekend is geworden met de steunvorderingen, zodat hij op 26 januari 2015 of in de dagen daarna ook nog geen gegevens kon verstrekken.
4. BEOORDELING
Ten aanzien van klachtonderdeel a
4.1. Verweerder heeft erkend dat hij een fout heeft gemaakt bij het invullen van het digitale formulier van het aanhoudingsverzoek. Hij heeft echter ook in zijn verweerschrift aangegeven dat dit in haast is gebeurd en niet bewust. Verweerder heeft klager gelijktijdig middels een kopie op de hoogte gesteld van zijn aanhoudingsverzoek. Klager heeft daarop gereageerd in zijn faxbrief van 2 februari 2015 aan de rechtbank, waarin klager zich heeft gesteld en de rechtbank heeft bericht dat het aanhoudingsverzoek van verweerder niet in overleg met de wederpartij had plaatsgevonden en derhalve was gedaan in strijd met artikel 21 Rv.
4.2. De rechtbank heeft het aanhoudingsverzoek ook niet gehonoreerd, zodat de zitting op 3 februari 2015 heeft plaatsgevonden.
Verweerder heeft ter zitting zijn excuses aangeboden. Klager is van mening dat verweerder dat pour besoin de la cause heeft gedaan. Dergelijke fouten worden in de praktijk gemaakt en als daar excuses voor worden aangeboden zouden deze moeten worden geaccepteerd. Nu het aanhoudingsverzoek is afgewezen en de zitting gewoon heeft plaatsgevonden is klager, althans zijn cliënt, niet in zijn belangen geschaad. In het dossier zijn geen aanknopingspunten te vinden voor de juistheid van klagers stelling dat verweerder willens en wetens de rechtbank onjuist heeft willen informeren. Niet valt ook in te zien welk belang verweerder hierbij zou hebben gehad.
Ten aanzien van klachtonderdeel b
4.3. Verweerder heeft ten aanzien van dit klachtonderdeel gesteld dat hij eerst op 26 januari 2015 heeft vernomen dat de heer R een andere advocaat had en dat klager zich pas op 2 februari 2015 formeel heeft gesteld als gemachtigde.
4.4. Verweerder heeft aangegeven dat hij niet de kans heeft gehad om klager bewijsstukken van steunvorderingen toe te sturen, omdat hij deze stukken zelf eerst recentelijk had gekregen en omdat hij van mening is dat zolang de pluraliteit niet in rechte is bestreden, hij niet proactief de wederpartij deze stukken hoeft te sturen. Verweerder heeft in dit kader ook verwezen naar de beslissing van het Hof van Discipline van 19 september 2011, waarin het Hof aangeeft dat het niet ongebruikelijk is dat pas kort voor de faillissementszitting openheid wordt begeven over een steunvordering.
4.5. In casu was het – zonder de aanhouding – kort dag om stukken uit te wisselen, klager had zich pas op 2 februari 2015 bij de rechtbank gesteld en de zitting was de volgende dag. Verweerder heeft gesteld dat ook hij pas kort voor de zitting over meer informatie beschikte. Op basis van het dossier valt niet te concluderen dat verweerder willens en wetens heeft geweigerd om stukken aan klager toe te zenden. De raad neemt voorts in aanmerking dat een advocaat gehouden is om stukken die bij de rechtbank worden ingebracht gelijktijdig aan de wederpartij te overhandigen, maar dat die gehoudenheid in zijn algemeenheid niet betekent dat op voorhand stukken moet worden verstrekt die het ingenomen standpunt ondersteunen, maar die nog niet aan de rechtbank zijn overgelegde. Ook dit klachtonderdeel faalt dan ook.
4.6. Het is aan de rechter die de gang van zaken en de procesorde ter zitting dient te bewaken of hij het overleggen van de stukken nog toestaat. Voor de wederpartij, dan wel diens advocaat kan dit praktisch vervelend of ongemakkelijk zijn, maar dat is eigen aan te voeren procedures. Niet valt in te zien dat verweerder met zijn handelwijze gedragsregel 15 heeft geschonden.
4.7. Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 11 november 2015
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 12 november 2015 per aangetekende post verzonden aan:
- klager
en per gewone post aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen 30 dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85491, 2508 CD Den Haag (fax: 088-2053707). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 30 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.