Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-12-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2015:315
Zaaknummer
R.4812/15.122
Inhoudsindicatie
Klachten over het optreden van verweerder als advocaat van klaagsters in een kwestie betreffende rechten van huur en vruchtgebruik van klaagster op een woning. Verdenking van samenwerking met de wederpartij en andere op wantrouwen gebaseerde klachten. De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond. Het verzet wordt ongegrond verklaard.
Uitspraak
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 26 februari 2015 hebben klaagsters zich bij deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam beklaagd over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 22 juni 2015, door de raad ontvangen op 23 juni 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 13 juli 2015 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 14 juli 2015 is verzonden aan klaagsters.
1.4 Bij brief van 6 augustus 2015, door de raad ontvangen op 7 augustus 2015, hebben klaagsters verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 12 oktober 2015 in aanwezigheid van klaagsters en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagsters en van hun brief van 6 oktober 2015 aan de raad.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.2 Klaagster sub 2 en haar echtgenoot, ouders van klaagster sub 1, hebben zich tot verweerder gewend in verband met hun “huurrechten” en achterstallig onderhoud aan hun appartement met garage te Rotterdam. Het betrof een civiel geschil met de gemeente Brielle.
2.3 Uit een eerdere klacht, tegen de advocaat van de gemeente Brielle, bij deze raad bekend onder nummer R.4813/15.123, blijkt het volgende. De gemeente Brielle is, tezamen met “mede-gerechtigden”, eigenaresse van het appartement met garage.
2.4 Klaagster sub 2 en haar echtgenoot hebben hun appartement gehuurd van de vruchtgebruiker van de woning, de heer BR. De garage hebben ze van de heer BR om niet in gebruik gekregen.
2.5 De gemeente Brielle heeft in april 2014 twee verzoekschriften ingediend bij de rechtbank te Rotterdam, waarin de rechtbank is verzocht een beheersregeling te treffen en haar te machtigen tot het te gelde maken van gemeenschappelijke registergoederen.
2.6 Op 4 augustus 2014 heeft de Rechtbank Rotterdam bij beschikking een beheersregeling afgegeven.
2.7 De Rechtbank Rotterdam heeft vervolgens op 8 oktober 2014 de gevraagde machtiging aan de gemeente Brielle afgegeven.
2.8 Uit deze laatste beschikking van de Rechtbank Rotterdam blijkt verder dat het recht van vruchtgebruik van rechtswege is geëindigd met het overlijden van de heer BR op 9 augustus 1972.
2.9 Op 20 oktober 2014 zijn klaagsters door de gemeente Brielle op de hoogte gebracht van het feit dat er een beschikking was afgegeven door de rechtbank over het beheer van de garage en dat de gebruikersovereenkomst werd opgezegd.
2.10 Verweerder heeft op 12 december 2014 namens klaagsters een brief geschreven aan de gemeente Brielle om de gemeente te informeren over het achterstallig onderhoud aan de woning en om de gemeente dringend te verzoeken de noodzakelijke herstelwerkzaamheden ter hand te nemen.
2.11 Op 18 december 2014 heeft verweerder van de gemeente Brielle kopieën ontvangen van de twee afgegeven beschikkingen.
2.12 Omdat de gemeente Brielle nog geen reactie had gegeven op verweerders brief van 12 december 2014 heeft verweerder op 16 februari 2015 een herinneringsbrief gestuurd.
2.13 Daarna heeft een medewerker van de gemeente telefonisch contact opgenomen met verweerder.
2.14 Bij brief van 18 februari 2015 heeft verweerder in een brief gericht aan de heer D, vader van klaagster sub 1, echtgenoot van klaagster sub 2, overgebracht wat de medewerker van de gemeente Brielle hem telefonisch had verteld. De gemeente wilde graag in overleg met klaagsters treden over de woning en de eventuele verkoop van de woning en garage aan klaagster sub 2 en haar echtgenoot.
2.15 Direct daarna heeft klaagster sub 1 verweerder laten weten geen gebruik meer te willen maken van zijn diensten.
2.16 Verweerder heeft daarop een brief gestuurd, waarin hij aangeeft deze beslissing te respecteren. Verweerder heeft daarbij voorts aangegeven dat de eigen bijdrage van € 616,-- voor zijn bijstand als raadsman nog niet was voldaan.
2.17 Bij brieven van 26 februari en 6 maart 2015 hebben klaagsters zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagsters verwijten verweerder dat hij “medeplichtig is aan de terreur van de gemeente Brielle”. Meer concreet verwijten klaagsters verweerder dat hij:
a. opzettelijk het onderzoek naar de bepalingen uit het testament aangaande de gemeente Brielle en overige erfgenamen heeft gestagneerd;
b. klaagsters in de waan liet dat zij hem nodig hadden in verband met huurrechten die niet bestaan;
c. het eens is met de gemeente Brielle;
d. medewerking verleende aan de gemeente Brielle bij het onrechtmatig verkrijgen van onroerende goederen;
e. niets heeft gedaan met de door hem van de woning gemaakte foto’s;
f. de vereniging van eigenaren niet heeft aangesproken op het achterstallig onderhoud;
g. klaagsters op een verkeerd spoor heeft gezet;
h. klaagsters computer heeft gehackt;
i. mr. W buiten de interactie hield, terwijl mr. W actief aan de zaak werkte;
j. klaagsters onheus heeft behandeld en hen heeft gemanipuleerd;
k. meewerkt aan heling doordat hij heeft geprobeerd het huis te verkopen, terwijl het een gestolen onroerend goed betreft, waarop klaagsters een recht van vruchtgebruik hebben;
l. misbruik heeft gemaakt van de emotionele periode waarin klaagsters terecht zijn gekomen door deze georganiseerde misdaad tegen hen.
3.2 In het verzet hebben klaagsters hun bezwaren tegen het handelen van verweerder gehandhaafd. Samengevat handhaven klaagsters dat verweerder hun belangen niet goed heeft behartigd. Ook handhaven klaagsters dat sprake is van een complot tussen verweerder en de wederpartij van klaagsters.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, welk verweer in de beslissing van de voorzitter is samengevat.
5 BEOORDELING
5.1 De behandeling van het verzet heeft niet geleid tot andere beschouwingen of conclusies ten aanzien van de onderdelen van de klacht dan die van de voorzitter. De raad merkt op dat klaagsters ook in het verzet niet aannemelijk hebben gemaakt dat er sprake is van een soort complot tussen verweerder en de wederpartij.
5.2 De Raad verenigt zich aldus met de beoordeling van de voorzitter van de klachtonderdelen en maakt die tot de zijne.
Dit brengt mee dat het verzet ongegrond is.
6 BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. J.J. van der Gouw, P.J.E.M. Nuiten, L.Ph.J. baron van Utenhove en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 december 2015.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 16 december 2015 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagsters
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.