Rechtspraak
Uitspraakdatum
23-11-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2015:340
Zaaknummer
R. 4751/15.61
Inhoudsindicatie
Verzet. Klacht over kwaliteit dienstverlening en schending zorgvuldigheidsverplichting. De raad verenigt zich met de beoordeling van de klacht door de voorzitter. Verzet ongegrond.
Uitspraak
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 5 november 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 23 maart 2015 met kenmerk K315 2014 bm/ab, door de raad ontvangen op 24 maart 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 16 april 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 17 april 2015 is verzonden aan klager.
1.4 Bij e-mail van 30 april 2015 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 28 september 2015 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 30 april 2015, en van de mails van klager van 24 mei 2015 en van die van 19, 20, 24 en 25 juni 2015.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Klager heeft zich op 17 juli 2014 tot verweerder gewend met het verzoek een gerechtelijke procedure aanhangig te maken naar aanleiding van een uitspraak van de Huurcommissie.
2.3 Op 19 juli 2014 is verweerder vanwege de omvang van het dossier teruggekomen op zijn eerdere toezegging de kwestie gratis te beoordelen. Klager heeft ingestemd met beoordeling van zijn zaak voor een bedrag van € 200,- ex btw.
2.4 Op 21 juli 2014 heeft klager de stukken aangeleverd en op 23 juli 2014 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen verweerder en klager.
2.5 Bij e-mail van 29 juli 2014 heeft verweerder klager een aantal gemaakte afspraken bevestigd. In die e-mail heeft verweerder klager voorts bericht dat hij hoopt spoedig met een concept te komen, waarin hij klagers schadeposten heeft verwerkt. Verweerder noemt een termijn van een week of twee waarin klager wel iets van hem kan verwachten.
2.6 Verweerder heeft klager bij e-mail van 30 juli 2014 bericht dat hij, met klagers instemming, geen hoger beroep zal instellen in de zaak betreffende de Huurcommissie.
2.7 Klager heeft hierop bij e-mail van 30 juli 2014 onder meer als volgt gereageerd: “Als u denkt dat dit niet nodig is zal ik u natuurlijk volgen.”
2.8 Bij e-mail van 11 augustus 2014 heeft verweerder klager een conceptbrief, bestemd voor de verhuurder, toegezonden en klager een aantal vragen gesteld ten behoeve van het definitieve concept.
2.9 De advocaat van de wederpartij heeft verweerder bij e-mail van 9 september 2014 verzocht binnen drie dagen te reageren. Deze e-mail is een reactie op een email van verweerder van 24 augustus 2014.
2.10 Op 5 oktober 2014 heeft verweerder gereageerd op de e-mail van 9 september 2014 en heeft hij de advocaat van de wederpartij bericht dat hij de zaak binnen een week of twee verwacht te kunnen oppakken.
2.11 Bij brief van 5 november 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) Jegens klager tekort is geschoten in zijn dienstverlening door klager niet voldoende en op juiste wijze bij te staan en zich niet namens klager tot de rechter heeft gewend naar aanleiding van een uitspraak van de Huurcommissie en in plaats daarvan klager onjuiste procedures heeft aanbevolen;
b) Nooit één afspraak met klager is nagekomen;
c) Klager naar aanleiding van zijn vragen heeft beledigd en onterecht heeft beschuldigd;
d) Toen bleek dat hij jegens klager afspraken niet was nagekomen, gedreigd heeft zijn bijstand te beëindigen en heeft gezegd dat klager niet moest overdrijven;
e) Ondanks een ultimatum van de wederpartij geen actie heeft ondernomen, stellende dat klagers zaak geen prioriteit had.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich niet kan verenigen met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust.
4 BEOORDELING
4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
4.2 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
4.3 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De Raad van Discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, W.J. Hengeveld, P.J.E.M. Nuiten en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 november 2015.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 24 november 2015 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.