Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-11-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2015:313
Zaaknummer
R. 4661/14.246
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond.
Uitspraak
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 19 mei 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
1.2 Bij brief van 10 november 2014 aan de raad met kenmerk K138 2014 bm/cvo, door de raad ontvangen op 11 november 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 10 december 2014 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 11 december 2014 is verzonden aan klager.
1.4 Bij brief van 18 december 2014, door de raad ontvangen op 19 december 2014, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van 7 september 2015 van de raad in aanwezigheid van klager en verweerder.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van 18 december 2014 van klager.
2 FEITEN EN KLACHT
2.1 Verweerder heeft klager en diens echtgenote bijgestaan in een procedure tegen zijn zoon en diens echtgenote van maart 2007 tot en met januari 2008.
2.2 Bij vonnis van 9 januari 2008 is klager veroordeeld tot betaling van het door zijn zoon en schoondochter gevorderde bedrag.
2.3 Verweerder heeft op 20 augustus 2009 in opdracht en voor rekening van DAS Rechtsbijstand een advies opgesteld, waarin onder meer de vraag aan de orde is gekomen of voor klager (in privé) een mogelijkheid bestond tot het verkrijgen van een schadevergoeding.
2.4 Per diezelfde datum is na een eerder verzoek van en voor rekening van DAS Rechtsbijstand een advies door verweerder opgesteld in de kwestie “Staat der Nederlanden”.
2.5 Op 25 augustus 2009 is aan de door DAS Rechtsbijstand verstrekte rechtsbijstand een einde gekomen.
2.6 Op 1 oktober 2009 heeft verweerder DAS aangeschreven in verband met het uitblijven van de betaling van de declaratie van verweerder.
2.7 Op 8 februari 2008 respectievelijk 20 juli 2012 is geregistreerd dat de ontbonden rechtspersonen Q BV en de vennootschap van klager zijn opgehouden te bestaan.
2.8 Bij brief van 19 mei 2014 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder.
2.9 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij de belangen van (de vennootschap van) klager niet naar behoren heeft behartigd. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder:
a. dat hij mede verantwoordelijk is voor het feit dat de vorderingen die klager op de Staat der Nederlanden had, zijn verjaard;
b. dat hij tevens mede verantwoordelijk is voor schade die klager in privé heeft geleden in een kwestie genaamd W;
c. dat door hem dubbel is gefactureerd;
d. dat hij heeft nagelaten de Rechtbank te berichten niet aanwezig te zijn op een zitting van 2 mei 2007 en dat daardoor de procedure tot een farce is geworden.
3 VERZET
3.1 De door klager in het verzet aangevoerde gronden zijn deels een herhaling en deels een uitwerking van de klachten zoals deze reeds door de plaatsvervangend voorzitter zijn beoordeeld.
4 BEOORDELING
4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
4.2 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk niet-ontvankelijk bevonden.
4.3 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, J.H.M. Nijhuis en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 november 2015.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 4 november 2015 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.