Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-11-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:338

Zaaknummer

R. 4701/15.11

Inhoudsindicatie

Verzet. Klacht over kwaliteit dienstverlening en schending zorgvuldigheidsverplichting. De raad verenigt zich met de beoordeling van de klacht door de voorzitter. Verzet ongegrond.

Uitspraak

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 12 mei 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

1.2 Bij brief van 19 december 2014 met kenmerk td/md/14-165, nadat de klacht door het Hof van Discipline bij beslissing van 9 januari 2015 naar deze raad is verwezen, door de raad ontvangen op 12 januari 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 3 februari 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad  (hierna: de voorzitter) de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 4 februari 2015 is verzonden aan klager.

1.4 Bij fax van 16 februari 2015 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 28 september 2015 in aanwezigheid van verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 16 februari 2015.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2 Verweerder heeft in een aantal procedures de belangen behartigd van zijn cliënte tegen klager en klagers partner, de moeder van zijn cliënte. Bij kortgedingvonnis van 8 april 2010 van de rechtbank Alkmaar zijn klager en zijn partner beiden, op straffe van verbeurte van dwangsommen, veroordeeld geplaatste artikelen van internet te verwijderen en verwijderd te houden, zich te onthouden van het doen van uitlatingen dan wel het uiten van beschuldigingen gericht op het seksueel misbruik van en/of door de cliënte van verweerder en haar kinderen, zulks in de breedste zin van het woord alsmede tot hoofdelijke betaling van een bedrag van € 2.500,00 als immateriële schadevergoeding. Ten slotte zijn klager en zijn partner, onder verbeurte van een dwangsom, veroordeeld om een kopie van het vonnis aangetekend toe te sturen naar diverse instanties, waaronder de huisarts van cliënte van verweerder en een journalist.

2.3 Dit vonnis is op 9 april 2010 aan klager betekend.

2.4 Ook in een zaak die de voormalig partner van klagers partner tegen klager en zijn partner had aangespannen is klager op straffe van een dwangsom veroordeeld. Dit vonnis is op 12 april 2010 aan klager betekend.

2.5 In de procedure waarbij klager is opgekomen tegen de aanspraak op betaling van dwangsommen is klagers vordering in kort geding bij vonnis van 3 juni 2010 afgewezen.

2.6 Het Gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 18 oktober 2011 dit vonnis bekrachtigd.

2.7 Bij deurwaardersexploot van 17 juli 2012 is aan klager en zijn partner op verzoek van de cliënte van verweerder bevel gedaan tot betaling van – onder meer – € 17.500,00 aan verbeurde dwangsommen. Verweerder had deze dwangsommen namens zijn cliënte bij brief van 8 september 2010 reeds aangezegd aan klager en zijn partner.

2.8 Bij deurwaardersexploot van 11 december 2012 is op verzoek van de cliënte van verweerder executoriaal derdenbeslag gelegd ten laste van klager onder UWV op diens WW-uitkering.

2.9 Klager heeft vervolgens bij dagvaarding van 23 januari 2013 de cliënte van verweerder in kort geding betrokken voor de Voorzieningenrechter in de Rechtbank Amsterdam en gevorderd dat de cliënte van verweerder wordt verboden het vonnis van 8 april 2010 voor wat betreft de dwangsommen ten uitvoer te leggen en dat de cliënte van verweerder wordt veroordeeld om alle executiemaatregelen ongedaan te maken en aan klager terug te betalen wat zij ingevolge het beslag onder het UWV van die instantie heeft ontvangen.

2.10 Bij kortgedingvonnis van 14 februari 2013 is de door klager gevorderde voorziening geweigerd. Klager heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

2.11 Bij arrest van 15 oktober 2013 van het Gerechtshof Amsterdam is het de cliënte van verweerder verboden om het tussen haar en (onder andere) klager in kort geding gewezen vonnis van 8 april 2010 voor wat betreft de verbeurte van dwangsommen ten uitvoer te leggen. Voorst is de cliënte van verweerder veroordeeld om het beslag onder UWV op te heffen en hetgeen zij ingevolge dat beslag heeft ontvangen aan klager af te dragen, te vermeerderen met wettelijke rente.

2.12 Bij brief van 12 mei 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) Zijn kwaliteit van de dienstverlening onder de maat is en een mandaat van zijn cliënte ontbreekt;

b) Hij de jegens klager in acht te nemen zorg geschonden heeft door onvoldoende met klagers belangen rekening te houden;

c) Hij in een tuchtrechtelijke procedure gebruik heeft gemaakt van onrechtmatig bewijsmateriaal;

d) Hij in de onderhavige klachtprocedure confraternele correspondentie heeft overgelegd;

e) Hij mr. A. ten onrechte als klagers advocaat aanmerkt;

f) Hij opnieuw stellingen in het geding brengt waarover door de rechter is beslist, welke rechterlijke beslissing kracht en gezag van gewijsde heeft gekregen.

Bij brief van 18 juni 2014 heeft klager klachtonderdeel a) uitgebreid en gesteld dat het feit dat de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder onder de maat is, er toe heeft geleid dat hij, klager, onnodige procedures heeft moeten voeren alsmede is gedwongen tot het maken van onnodige kosten.

3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat hij zich niet met de beslissing van de voorzitter en de daaraan ten grondslag liggen motivering kan verenigen.

 

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

4.3 Daarbij overweegt de Raad dat de voorzitter daar waar zij in haar beslissing spreekt van “mr. A.” zij niet een afkorting van een naam bedoelt maar de advocaat bedoelt aan te duiden als “Anonymous”.

4.4 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, W.J. Hengeveld, P.J.E.M. Nuiten en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 november 2015.

Griffier Voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 24 november 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.