Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-11-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:321

Zaaknummer

R. 4729/15.39

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft de wederpartij van klaagster bijgestaan in een erfrechtelijke aangelegenheid. Verweerder heeft een op dezelfde datum gewezen vonnis en beschikking direct laten betekenen aan klaagster en executoriaal beslag laten leggen. Verweerder heeft hieraan voorafgaand geen contact opgenomen met klaagster dan wel haar advocaat. Uitgangspunt is dat de advocaat, die wil overgaan tot het nemen van executiemaatregelen, de verplichting heeft om de wederpartij dan wel diens advocaat voorafgaand aan dit voornemen op de hoogte te stellen. Verweerder heeft genoegzaam aangetoond dat zijn cliënt belang had bij directe betekening van het vonnis, derhalve zonder contact op te nemen met klaagster of haar advocaat, in verband met de datum van ontruiming en de dwangsom die verbeurd zou worden bi niet tijdige ontruiming. Voor zover het echter de directe betekening van de beschikking betreft ziet de raad geen grond af te wijken van het hiervoor genoemde uitgangspunt. In zoverre is het klachtonderdeel gegrond.

Inhoudsindicatie

Het nalaten van verweerder om zelf de banken te informeren omtrent de opheffing van het beslag acht de raad tuchtrechtelijk verwijtbaar. In beginsel dient degene die de deurwaarder opdracht gegeven heeft tot het doen leggen van executoriaal beslag ook de banken te informeren.

Inhoudsindicatie

De in correspondentie gebezigde bewoordingen met betrekking tot de toestand van de woning van klaagster acht de raad minder gelukkig maar niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Inhoudsindicatie

Voor de gegrond bevonden klachtonderdelen legt de raad verweerder de maatregel van berisping op.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 16 februari 2015 met kenmerk K121 2014, door de raad ontvangen op 17 februari 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 21 september 2015, waarbij klaagster verschenen is met mevrouw L.  Verweerder is niet verschenen. Namens hem is zijn kantoorgenoot mr. A. advocaat te D. aanwezig. Klaagster wordt bijgestaan door een tolk Chinese taal, de heer Y. Chang. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder is de advocaat van de dochter van de overleden man van klaagster.

2.3 Tussen de cliënte van verweerder en klaagster zijn meerdere geschillen ontstaan betreffende de afwikkeling van de nalatenschap van klaagsters echtgenoot. Er zijn meerdere procedures gevoerd.

2.4 Op vrijdag 7 maart 2015 is er in twee procedures uitspraak gedaan door de rechtbank Den Haag. Bij kortgeding-vonnis van 7 maart 2014 heeft de voorzieningenrechter klaagster bevolen om de woning uiterlijk 31 maart 2014 te ontruimen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag dat zij niet aan het bevel voldoet, tevens heeft de voorzieningenrechter bevolen dat klaagster inboedel dient achter te laten op de dag van de ontruiming op straffe van een dwangsom van € 3.000,00. Bij beschikking van 7 maart 2014 is het verzoek van klaagster om een wettelijk vereffenaar en een rechter-commissaris te benoemen in de nalatenschap van haar echtgenoot afgewezen. Zowel bij vonnis van 7 maart 2014, alsook bij beschikking van 7 maart 2014 is klaagster in de proceskosten van de wederpartij veroordeeld.

2.5 Op 7 maart 2014 heeft verweerder het vonnis en de beschikking van 7 maart 2014 laten betekenen aan klaagster.

2.6 Op maandag 10 maart 2014 is executoriaal beslag gelegd op de bankrekeningen van klaagster.

2.7 Bij faxbrief van 18 maart 2014 heeft verweerder de advocaat van klaagster meegedeeld dat na betaling van een bedrag van € 3.162,30 het gelegde beslag onmiddellijk zou worden opgeheven. Tevens heeft verweerder de advocaat van klaagster meegedeeld dat  er geen bezwaar tegen bestaat dat het bedrag betaald wordt van het door het beslag getroffen saldo. De brief mag gestuurd worden aan de accountmanager van klaagster bij de bank.

2.8 Bij faxbrief van 24 maart 2014 heeft verweerder de advocaat van klaagster de ontvangst van het te betalen bedrag bevestigd en meegedeeld dat verweerder het executoriale  beslag opheft en de brief kan worden verstrekt aan de accountmanager van de bank van klaagster.

2.9 Bij brief van 25 april 2014 heeft de advocaat van klaagster verweerder verzocht met spoed een bericht aan de bank van klaagster te sturen met de mededeling dat het beslag als opgeheven kan worden beschouwd.

2.10 Bij e-mailbericht van 25 april 2014 heeft de advocaat van klaagster verweerder nogmaals meegedeeld dat hij als beslaglegger de deurwaarder opdracht dient te geven het beslag op te heffen zodat dit bericht vanzelf bij de betreffende instanties zou aankomen.

2.11 Bij faxbrief van 28 april 2014 heeft verweerder de advocaat van klaagster meegedeeld dat, omdat de deurwaarder geen ambtshandeling hoeft te verrichten, de beslagen door verweerder kunnen worden opgeheven. Verweerder heeft meegedeeld dat hij bereid is om de bank rechtstreeks te berichten als hem de contactgegevens van de accountmanager worden verstrekt.

2.12 Bij brief van 29 april 2014 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder het vonnis van de Rechtbank Den Haag van 7 maart 2014 alsmede de beschikking van de Rechtbank Den Haag van 7 maart 2014 direct, zonder nadere aankondiging, heeft laten betekenen aan klaagster;

b) hij binnen drie dagen na betekening executoriaal beslag heeft laten leggen op de bankrekeningen van klaagster zonder haar daarvan op de hoogte te stellen en haar eerst in de gelegenheid te stellen  vrijwillig aan de uitspraak te voldoen.

c) hij het beslag niet na de betaling aanstonds heeft opgeheven.

d) hij zich grievend heeft uitgelaten over de toestand waarin de woning van klaagster verkeerde.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder was gehouden om het kort geding vonnis te betekenen. In het kort geding vonnis was immers ook opgenomen dat klaagster de woning diende te verlaten. Er was geen reden te veronderstellen dat klaagster vrijwillig aan het vertrek uit de woning zou meewerken.

4.2 Voorts bestond er gegronde vrees dat klaagster het verhaal van de proceskosten onmogelijk zou maken of zou bemoeilijken. Het was derhalve in het belang van de cliënte van verweerder om direct over te gaan tot betekening van het vonnis en de beschikking en direct aansluitend het leggen van executoriaal beslag. De gegronde vrees was mede gestoeld op het feit dat er al aanzienlijke hoeveelheden goederen waren verduisterd en klaagster gebruik gemaakt had van de creditcard van erflater.

4.3 Zo klaagster betoogd heeft dat het beslag onrechtmatig was, dan betreft dit een civielrechtelijke en geen tuchtrechtelijke aangelegenheid.

4.4 Verweerder wijst erop dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt in de behandeling van de zaak van zijn cliënt. Verweerder heeft in overeenstemming met de ratio van gedragsregel 19 gehandeld terwijl er niet onnodig is geëxecuteerd.

4.5 Verweerder heeft in correspondentie duidelijk gemaakt dat het beslag geacht moest worden te zijn opgeheven. Verweerder heeft de advocaat van klaagster aangeboden zich rechtstreeks tot de bank te wenden mits gegevens met betrekking tot de accountmanager werden verstrekt. Dit heeft de advocaat van klaagster nagelaten. Verweerder kan derhalve niets verweten worden.

4.6 Het bezigen van het woord “beestenbende” is niet grievend. Het komt neer op het gebruiken van de woorden als “een grote rotzooi” of “troep”. Daarenboven had de cliënt van verweerder er belang bij dat het appartement er ordentelijk uitzag in verband met bezichtigingen.

 

5 BEOORDELING

5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel 1)

5.2 Vaststaat dat de advocaat die wil overgaan tot het nemen van executiemaatregelen de verplichting heeft om de wederpartij dan wel diens advocaat voorafgaand van dit voornemen op de hoogte te stellen. Daarenboven dient hij in beginsel ook een redelijke termijn voor beraad te geven. Ratio van deze regel is dat niet onnodig tot het nemen van executiemaatregelen wordt over gegaan.

5.3 Verweerder heeft erkend dat hij het vonnis en de beschikking aan klaagster heeft laten betekenen en executoriaal beslag heeft laten leggen zonder dat verweerder dit vooraf aangekondigd heeft bij klaagster althans haar advocaat. Verweerder heeft daarbij gewezen op de noodzaak om over te gaan tot betekening van het vonnis aangezien klaagster de woning diende te ontruimen voor 31 maart 2014 en inboedel diende achter te laten op de dag van ontruiming, op straffe van een dwangsom indien zij geen gevolg zou geven aan de bevelen. De cliënt van verweerder had derhalve belang bij directe betekening van het vonnis.

5.4 De raad volgt verweerder in dit standpunt en acht het klachtonderdeel in zoverre ongegrond.

5.5 Voor het overgaan tot de directe betekening van de beschikking daarentegen ziet de raad geen reden om af te wijken van hetgeen overwogen is onder overweging 5.2. De raad acht de handelwijze van verweerder in zoverre tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.6 Het klachtonderdeel is derhalve voor het overige gegrond.

Ad klachtonderdeel 2)

5.7 Vaststaat dat verweerder de deurwaarder opdracht heeft gegeven tot het doen leggen van executoriaal beslag op de bankrekeningen van klaagster. In beginsel betekent dit dat degene die opdracht geeft voor het leggen van beslag ook degene is die de bank, de derde beslagene, dient te informeren dat het beslag opgeheven is althans opgeheven kan worden.

5.8 Nu verweerder dit, ondanks herhaald verzoek, heeft nagelaten en het (laten) opheffen van het gelegde beslag de verantwoordelijkheid van verweerder betrof, heeft verweerder niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

5.9 Het klachtonderdeel is gegrond.

Ad klachtonderdeel 3)

5.10 De Raad acht de door verweerder in correspondentie gebezigde bewoordingen met betrekking tot de toestand van de woning waar klaagster verbleef, weliswaar minder gelukkig maar  dit levert geen  tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de zijde van verweerde op.

5.11 Dit klachtonderdeel is ongegrond.

 

6 MAATREGEL

6.1 Voor de gegrond bevonden klachtonderdelen acht de Raad na te vermelden maatregel passend en geboden.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel 1 gedeeltelijk gegrond;

- verklaart klachtonderdeel  2 gegrond;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

- legt verweerder voor de gegrond bevonden klachtonderdelen de maatregel van berisping op.

 

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, J.J. van der Gouw, R. de Haan, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 16 november 2015.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 18 november 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan, ten aanzien van klachtonderdelen 1 en 3, hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager 

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan, ten aanzien van het klachtonderdeel 2, hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053707. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088-2053777 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl