Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-11-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:320

Zaaknummer

R. 4719/15.29b

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft een strafzaak overgenomen van klager. De klacht dat verweerder de rechtbank onjuist heeft geïnformeerd wordt ongegrond verklaard. De stelling van klager is niet komen vast te staan. De door verweerder in de tuchtprocedure gebezigde bewoordingen, namelijk dat het geuite vermoeden dat klager valsheid in geschrifte heeft gepleegd, is niet zodanig grievend dat deze bewoordingen tuchtrechtelijk verwijtbaar zijn. Het klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij faxbrief aan de raad van 11 februari 2015 met kenmerk R2015/12b, door de raad ontvangen op 12 februari 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht. Partijen hebben er mee ingestemd dat de door klager tegen verweerder ingediende klacht bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam, door de raad behandeld wordt, aangezien de raad ook een door verweerder tegen klager ingediende klacht behandelt. Deze klacht is bekend bij de raad onder nummer R. 4719/15.29a.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 21 september 2015 in aanwezigheid van partijen. Gelijktijdig is de klacht van verweerder tegen klager behandeld. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder heeft de  behandeling van de strafzaak van mevrouw P, overgenomen van klager. Klager heeft de behandeling eerder overgenomen van mr. V.

2.3 Bij faxbrief van 11 juli 2013 heeft verweerder klager meegedeeld dat hij de behandeling van de zaak zou overnemen en verzocht het dossier en de originele last tot toevoeging en de toevoegingsbescheiden naar hem toe te sturen.

2.4 Bij faxbrief van 26 juli 2013 heeft verweerder klager nogmaals verzocht om toezending van het dossier in verband met de behandeling van de strafzaak van mevrouw P binnen een termijn van 2 weken.

2.5 Bij faxbrief van 30 juli 2013 heeft verweerder zelf het schaduwdossier bij de rechtbank opgevraagd en zich gesteld als raadsman van mevrouw P.

2.6 Bij brief van 31 juli 2013 klager verweerder meegedeeld het dossier toe te zullen sturen, dat de last tot toevoeging nog niet was gemuteerd en dat verweerder vijf uren aan de zaak besteed had.

2.7 Bij faxbrief van 27 augustus 2013 heeft verweerder de strafgriffie van de rechtbank een kopie van de originele last tot toevoeging toegestuurd met het verzoek om deze last op zijn naam te muteren in verband met het feit dat klager geen gevolg gaf aan zijn toezegging om één en ander te regelen. Verweerder heeft klager een kopie van deze faxbrief toegestuurd.

2.8 Bij faxbrief van 28 augustus 2013 heeft de verweerder klager onder meer geschreven:

"6. Ook voert u in totaal ruim 2,5 uur op aan werkzaamheden waar de toevoeging niet voor is bedoeld, te weten de overname en vervolgens overdracht van een dossier. Die kosten komen in geen geval voor vergoeding in aanmerking.

7. De enige kosten die in mijn optiek redelijkerwijs voor vergoeding in aanmerking zouden komen zijn kosten die verband houden met de inhoudelijke contacten met cliënte (waarvan cliënte betwist dat zij hebben plaatsgevonden in de mate die u stelt) en de kosten die zijn verbonden aan het bestuderen van de zaak.

8. Die kosten zal ik echter niet vergoeden omdat u, zoals gezegd, zelf in gebreke bent gebleven de griffie tijdig en op de juiste wijze te verzoeken de last te muteren, maar bovendien kosten op uw naam maakt, maar de last wenst te muteren - na mijn overname verzoek nota bene - op naam van X (kantoorgenoot verweerder), die blijkens uw specificatie geen werkzaamheden heeft verricht."

2.9 Bij brief van 30 augustus 2013 heeft klager de griffie van de rechtbank gevraagd de last tot toevoeging te muteren.

2.10 Bij faxbrief van 10 september 2013 heeft klager verweerder de op zijn naam gemuteerde last tot toevoeging gestuurd en een reactie gegeven op de door verweerder geuite kritiek met betrekking tot de gang van zaken en de urenverantwoording.

2.11 Bij faxbrief van 11 september 2013 heeft verweerder klager laten weten dat hij niet zal voldoen aan het verzoek van klager om een deel van de vergoeding aan verweerder te betalen. Klager heeft verweerder onder meer geschreven:

“Voor het overige verwijs ik u naar mijn standpunten zoals verwoord in mijn brief van 27 augustus. Ik zal vandaag de toevoeging declareren en het dossier, na betaling door de Raad en verrekening met (de eerste advocaat van mr. P), archiveren."

2.12 Op 31 oktober 2013 heeft de Raad voor Rechtsbijstand op verzoek van klager de vergoeding vastgesteld. Bij het vaststellen van de vergoeding is geen rekening gehouden met de door verweerder verrichtte werkzaamheden.

2.13 Bij faxbrief van 16 januari 2014 heeft verweerder klager gevraagd of het juist is dat klager een verzoek tot vaststellingvergoeding heeft ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand.

2.14 Bij faxbrief van 23 februari 2014 heeft klager verweerder onder andere meegedeeld dat hij de toevoeging ter vaststelling van de vergoeding bij de Raad heeft ingediend, dat de vergoeding is vastgesteld doch dat verweerder bezwaar tegen deze vaststelling heeft ingediend. Tevens heeft klager verweerder de vraag gesteld hoe deze kwestie dient te worden opgelost.

2.15 Bij faxbrief van 14 maart 2014 heeft verweerder een bemiddelingsverzoek bij de deken ingediend.

2.16 Bij brief van 11 april 2014 heeft klager gereageerd op het bemiddelingsverzoek van verweerder.

2.17 Bij brief van 29 april 2014 heeft verweerder de deken verzocht om de zaak op stukken af te doen.

2.18 Bij brief van 27 juni 2014 heeft verweerder de deken verzocht om zijn klacht aan te merken als een klacht. In deze brief heeft verweerder onder meer geschreven:

"In het geval dit vermoeden bevestigd wordt door de declaraties is duidelijk dat [klager] wel degelijk, voor zover dat niet nu reeds het geval is, valsheid in geschrifte heeft gepleegd. Reden te meer om de klacht in te dienen en door te zetten."

2.19 Bij faxbericht van 28 juli 2014 heeft klager de deken onder meer geschreven aan:

“Ik vind dit een zeer grievende belediging en voel mij in mijn eer en goede naam aangetast. Ik overweeg op grond hiervan ook een klacht tegen [verweerder] in te dienen bij de Deken in Amsterdam tenzij [verweerder] binnen 10 dagen na heden deze woorden terugneemt."

2.20 Bij faxbrief van 23 september 2014 heeft klager de klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij in strijd met de waarheid de griffie van de rechtbank heeft meegedeeld dat klager geen werkzaamheden in de zaak van mevrouw P zou hebben verricht en niet met klager zou willen afrekenen.

b) verweerder in zijn brieven van 27 juni 2014 en 6 augustus 2014 aan de deken onnodig grievende taal jegens klager heeft gebezigd.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft contact gezocht met de griffie van de rechtbank om informatie te krijgen over de last tot toevoeging en op wiens naam deze op dat moment stond, omdat klager hem niet informeerde. Verweerder ontving ondanks herhaald verzoek het dossier van mevrouw P niet. Evenmin werd een last tot toevoeging aan verweerder ter beschikking gesteld. Verweerder betwist dat hij de griffier van de rechtbank zou hebben meegedeeld dat klager niet aan de zaak gewerkt had.

4.2 Hetgeen verweerder in de dekenprocedure naar voren heeft gebracht, kan niet bestempeld worden als onnodig grievend. Klager heeft zijn opmerking met betrekking tot valsheid in geschrifte deugdelijk onderbouwd. Verweerder mocht deze bewoordingen in de tuchtrechtprocedure bezigen. Het feit dat één en ander klager wellicht onwelgevallig is, betekent niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld heeft.

 

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel A

5.1 Uit de dossierstukken en het verhandelde ter zitting is niet komen vast te staan dat verweerder de rechtbank onjuist zou hebben geïnformeerd. Gelet op de betwisting van verweerder had het op de weg van klager gelegen om zijn klachtonderdeel nader te onderbouwen, hetgeen klager heeft nagelaten.

5.2 Het klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel B

5.3 Hoewel de door verweerder in de klachtprocedure jegens klager gebezigde bewoordingen wellicht beter achterwege hadden kunnen blijven, acht de raad de bewoordingen in de gegeven omstandigheden niet zodanig grievend dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar zijn.

5.4 Het klachtonderdeel is ongegrond.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, J.J. van der Gouw, R. de Haan, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 16 november 2015.

griffier voorzitter

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 18 november 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager 

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053707. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088-2053777 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl