Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-12-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2015:354
Zaaknummer
R. 4787/15.97
Inhoudsindicatie
Verzet. Klacht over de informatie betreffende gefinancierde rechtsbijstand. De raad verenigt zich met de beoordeling van de klacht door de voorzitter. Verzet
Inhoudsindicatie
ongegrond.
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Ten overvloede overweegt de raad dat het op de weg van klaagster lag, na ontvangst van de opdrachtbevestiging,te verifiëren bij verweerder wat hij bedoelde met “gefinancierde rechtsbijstand” nu zij stelt destijds met deze terminologie niet bekend te zijn geweest. Door dit na te laten, kan klaagster niet met succes 8 jaar later een klacht tegen verweerder indienen, omdat zij verweerder verkeerd heeft begrepen.
Uitspraak
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 13 januari 2015 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.
1.2 Bij brief van 18 mei 2015 aan de raad met kenmerk R 2015/47 ml, door de raad ontvangen op 19 mei 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 15 juni 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 16 juni 2015 is verzonden aan klaagster.
1.4 Bij brief van 10 juli 2015 door de raad ontvangen op 13 juli 2015, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van 5 oktober 2015 van de raad in aanwezigheid van de dochter van klaagster, optredend als haar gemachtigde, en verweerder.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van 10 juli 2015 van klager.
2 FEITEN EN KLACHT
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Verweerder heeft in de periode 2007 tot en met 2012 klaagster en haar twee broers bijgestaan in een erfrechtelijke kwestie.
2.3 De kosten van de door verweerder verleende rechtsbijstand werden door de drie erfgenamen gelijkelijk verdeeld.
2.4 Verweerder heeft zijn opdracht bij brief van 7 december 2007 bevestigd, waarbij hij heeft aangegeven een uurtarief van € 230,-- exclusief BTW en kosten te hanteren.
2.5 Verweerder heeft voor werkzaamheden in de zaak regelmatig declaraties verzonden, welke zonder protest zijn voldaan.
2.6 Bij brief van 20 juli 2014 heeft de dochter van klaagster verweerder medegedeeld dat haar moeder in 2008 aan alle criteria voldeed om voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking te komen. De dochter van klaagster heeft aan verweerder voorgesteld om de kwestie voor te leggen aan de Geschillencommissie advocatuur.
2.7 Bij brief van 29 juli 2014 heeft mr. K, de klachtbehandelaar van verweerders kantoor, op deze brief gereageerd. Mr K meent dat het kantoor niets te verwijten valt en heeft voorts aangegeven dat het kantoor niet is aangesloten bij de geschillencommissie.
2.8 Bij brief van 4 september 2014 heeft klaagsters dochter het kantoor van verweerder aansprakelijk gesteld voor de schade (€ 9.477,05 exclusief wettelijke rente) die klaagster zou hebben geleden, wegens toerekenbare tekortkoming.
2.9 In een brief van 24 september 2014 herhaalt mr K dat verweerder destijds de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp heeft besproken en hem niets te verwijten valt.
2.10 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.
2.11 Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij gedragsregel 24 heeft overtreden. Verweerder heeft verzuimd om klaagster destijds op de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp te wijzen.
2.12 Klaagster is voorts van mening dat zij hierdoor schade heeft geleden, waarvoor (het kantoor van) verweerder aansprakelijk is.
3 VERZET
3.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in.
3.2 Klaagster begrijpt niet dat de verjaringstermijn ten aanzien van haar klacht zou zijn ingegaan op 7 december 2007. De inhoud van de opdrachtbevestiging van die datum vormt nu juist de grondslag van de klacht. Klaagster meent dat wanneer verweerder de opdrachtbevestiging op inhoudelijk correcte wijze had geschreven, klaagster ook daadwerkelijk had begrepen wat met het begrip “gefinancierde rechtsbijstand” werd bedoeld. Klaagster wijst erop dat in de jurisprudentie en in de vernieuwde Advocatenwet staat dat de termijn waarbinnen geklaagd kan worden, aanvangt op het moment dat de klager het noodzakelijke inzicht heeft gekregen in de betekenis en de gevolgen van het handelen van de advocaat. De laatste declaratie van verweerder dateert van 27 september 2012. Klaagster heeft pas in 2014 het noodzakelijke inzicht gekregen in de betekenis van “gefinancierde rechtsbijstand” (en andere belangrijke zaken zoals de opmerkelijke wijze van declareren). Klaagster is van mening dat gezien het bovenstaande de klacht niet is verjaard, en dus ontvankelijk is.
3.3 Klaagster meent dat haar klacht ten aanzien van gedragsregel 24 onvoldoende is beschreven. Er staat slechts: “Verweerder heeft verzuimd om klaagster destijds op de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp te wijzen”. Klaagster meent dat het punt is dat verweerder de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand niet heeft uitgelegd en gedegen heeft onderzocht. Het begrip “gefinancierde rechtsbijstand” kan door een leek eenvoudig verkeerd begrepen worden: een verzekering “financiert” immers ook de “rechtsbijstand”. In gedragsregel 24 wordt niet voor niets gesproken over “door de overheid gefinancierde rechtshulp”. En niet voor niets ligt de onderzoeksverplichting bij de advocaat en niet bij de leek.
3.4 Klaagster meent dat verweerder met zijn inhoudelijk onjuiste opdrachtbevestiging van 7 december 2007 haar de mogelijkheid heeft ontnomen om op dat moment aan te geven dat ze elkaar kennelijk verkeerd hadden begrepen.
4 BEOORDELING
4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
4.2 Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
4.3 Ten overvloede overweegt de raad dat het op de weg van klaagster lag, na ontvangst van de opdrachtbevestiging van 7 december 2007, te verifiëren bij verweerder wat hij bedoelde met “gefinancierde rechtsbijstand” nu zij stelt destijds met deze terminologie niet bekend te zijn geweest. Door dit na te laten, kan klaagster niet met succes 8 jaar later een klacht tegen verweerder indienen, omdat zij verweerder verkeerd heeft begrepen.
BESLISSING
De Raad van Discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens, P.S. Kamminga, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 december 2015.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 9 december 2015 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten
Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.