Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-10-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:296

Zaaknummer

15-402 DH/RO

Inhoudsindicatie

De klacht is niet-ontvankelijk wegens het overschrijden van de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g Advocatenwet. 

Uitspraak

 

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam van 18 september 2015 met kenmerk R 2015/89 ml, door de raad ontvangen op 21 september 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Op 1 januari 2003 is klager in dienst getreden bij K BV in de functie van autotechnicus.

1.3 Op 31 december 2007 is klager arbeidsongeschikt geworden.

1.4 Vanaf 12 januari 2010 ontvangt klager een uitkering van het UWV.

1.5 Op 8 november 2011 heeft K BV van het UWV toestemming gekregen om het dienstverband met klager te beëindigen.

1.6 Klager heeft zich tot verweerder gewend, die hem aanvankelijk heeft geadviseerd over een concept-beëindigingsovereenkomst die klager was aangeboden door zijn voormalige werkgever.

1.7 Klager is niet akkoord gegaan met de aangeboden beëindigingsovereenkomst, waarna K BV een procedure heeft geëntameerd bij het UWV voor het verkrijgen van een ontslagvergunning.

1.8 Klagers arbeidsovereenkomst is met toestemming van het UWV beëindigd.

1.9 Verweerder heeft vervolgens namens klager een kennelijk onredelijk ontslagprocedure tegen K BV aanhangig gemaakt.

1.10 Klagers vorderingen zijn bij vonnis van de rechtbank Arnhem van 14 november 2012 afgewezen.

1.11 Verweerder heeft namens klager tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Op 16 augustus 2013 hebben klager en K BV een schikking bereikt voor een bedrag van € 5.000,--.

1.12 Verweerder heeft daarna klagers dossier gesloten.

1.13 Tijdens het dekenspreekuur op 15 september 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

1.14 Tegelijkertijd heeft klager het geschil tussen hem en verweerder laten beoordelen door de Geschillencommissie.

1.15 De Geschillencommissie heeft op 22 mei 2015 een bindend advies gegeven. De Geschillencommissie heeft klagers klacht ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een schadevergoeding.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij heeft nagelaten om een tweede zaak tegen klagers werkgever te behandelen. Het betrof een letselschadezaak. Verweerder heeft deze zaak niet behandeld, noch doorgestuurd naar een gespecialiseerde letselschadeadvocaat. Klager verwijst naar een LAT-verwijzing door het Juridisch Loket van 14 april 2010 voor advies over een letselschade.

 

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft gesteld dat klager hem nooit opdracht heeft gegeven om een letselschadezaak in behandeling te nemen, maar dat de verwijzing van het Juridisch Loket van 14 april 2010 ziet op een schadevergoeding van de werkgever voor de werkzaamheden die klager in het verleden heeft uitgevoerd en derhalve geen betrekking heeft op het door klager genoemde incident op de werkvloer.

3.2 Verweerder heeft aangevoerd dat klager pas nadat de arbeidszaak was afgelopen aan verweerder heeft gevraagd om een letselschadevergoeding te vorderen bij K BV naar aanleiding van het incident.

3.3 Verweerder stelt het voorval wel naar voren te hebben gebracht in de procedure bij het UWV. Klager heeft hem echter nooit verzocht K BV aan te spreken voor letselschade.

3.4 Klager heeft het voorval ook nooit zelf bij K BV gemeld. Het voorval is wel ter sprake gekomen op de comparitie van partijen waarbij met K BV een schikking is getroffen.

3.5 Verweerder is van mening dat er geen enkel bewijs door klager is aangedragen van het vermeende voorval, bovendien zou de samenhang tussen het incident en de lichamelijke klachten ontbreken.

3.6 Verweerder heeft ten slotte gesteld dat hij het dossier niet meer tot zijn beschikking heeft, omdat hij het dossier destijds heeft overgedragen aan een opvolgend advocaat.

 

4 BEOORDELING

4.1 De inhoud van de beslissing van de Geschillencommissie kan relevant zijn, maar deze beslissing bindt de tuchtrechter niet.

4.2  Klager beklaagt zich erover dat verweerder heeft nagelaten een door hem in opdracht gegeven letselschadezaak te behandelen. Hij beroept zich in dezen op een verwijzing van het Juridisch Loket van 14 april 2010, waarmee verweerder niets zou hebben gedaan. De voorzitter constateert dat na de datum van die verwijzing  meer dan vijf jaren verstreken. Uit het betoog van klager valt niet af te leiden dat de gestelde kwestie recenter in de tijd (nog) heeft gespeeld of voortgeduurd. Artikel 46g lid 1 Advocatenwet bepaalt dat een klacht door de voorzitter van de raad niet-ontvankelijk wordt verklaard indien deze klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Gelet op het vorenstaande is de klacht niet-ontvankelijk wegens het overschrijden van de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g Advocatenwet. 

4.3  Inhoudelijk wordt ten overvloede nog opgemerkt dat het zeer wel mogelijk is dat klager in 2010 op kantoor is geweest bij verweerder en dat verweerder klager heeft geadviseerd naar aanleiding van de verwijzing van het Juridisch Loket op 14 april 2010. 

4.4  Uit het dossier is van dit advies echter niet gebleken. Ook blijkt uit het dossier niet dat verweerder een opdracht heeft aanvaard om een letselschadezaak voor klager te behandelen. Mogelijk heeft verweerder klager verwezen naar een gespecialiseerde letselschadeadvocaat, nu verweerder zelf geen letselschadezaken behandelt.

4.5  Een advocaat is overigens gehouden een hem verleende opdracht alsmede de daarvoor geldende voorwaarden, schriftelijk te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt – zeker ook over de financiële voorwaarden van de advocaat – is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen. Het ware beter geweest als verweerder zijn advies aan klager op schrift had gezet, zodat er geen misverstanden waren gerezen op dit punt. Tot gegrondverklaring van de klacht zou dit oordeel echter niet hebben geleid.

4.6 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klacht niet-ontvankelijk verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht niet-ontvankelijk.

 

Aldus gewezen door mr. C.H. Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 29 oktober 2015.

griffier    voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 30 oktober 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen 30 dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85491, 2508 CD Den Haag (fax: 088-2053707). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 30 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.