Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-12-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:334

Zaaknummer

R.4773/15.83

Inhoudsindicatie

Klachten betreffende bijstand door verweerder aan klager in enkele strafzaken worden door de voorzitter van de raad kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing van de voorzitter is aanvankelijk aan het woonadres van klager verzonden en later nogmaals naar de Penitentiaire Inrichting waar klager verbleef. Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzet houdt de raad rekening met de hernieuwde toezending, maar constateert dat ook dan het verzet niet tijdig is ingesteld zonder dat van verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding blijkt.

Inhoudsindicatie

Verzet niet-ontvankelijk.

Uitspraak

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 2 december 2014 heeft klager zich bij de deken van de Orde van Advocaten Den Haag (hierna: de deken) beklaagd over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 30 april 2015, door de raad ontvangen op 1 mei 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 26 mei 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad  (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 27 mei 2015 is verzonden aan klager.

1.4 Bij brief van 7 juli 2015, door de raad ontvangen op 13 juli 2015, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 14 december 2015 in aanwezigheid van verweerder. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2 Klager is op 21 juli 2011 opgepakt wegens verdenking van poging tot oplichting.

2.3 Op 24 oktober 2011 is aan klager door de Rechtbank Middelburg in die zaak een gevangenisstraf van negen maanden onvoorwaardelijk opgelegd.

2.4 In twee andere zaken werd klager ook verdacht van poging tot oplichting. Ook stonden er nog een voorwaardelijke gevangenisstraf van veertien dagen en enkele overtredingen open.

2.5 De Rechtbank Dordrecht heeft klager terzake de onder 2.2 bedoelde verdenkingen van poging oplichting schuldig bevonden, en tevens de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf van veertien dagen gelast.

2.6 Tegen de uitspraak van de Rechtbank Dordrecht is klager in hoger beroep gegaan.

2.7 Tegen de hierop volgende uitspraak van het Gerechtshof Den Haag heeft klager vervolgens cassatieberoep ingesteld, welk beroep is verworpen.

 

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij tekort geschoten is in de behartiging van klagers belangen, nu hij heeft verzuimd ‘voeging’ van de aan klager verweten strafbare feiten te vragen en hij klager onjuist heeft geïnformeerd over de vordering tenuitvoerlegging van een eerder aan hem opgelegde voorwaardelijke veroordeling (TUL-vordering).

3.2 Klager is van mening dat verweerder ervoor had moeten zorgdragen dat de Rechtbank Middelburg de TUL-vordering zou behandelen alsmede dat hij voeging met de elders nog lopende zaken had moeten vragen. Op het moment dat de TUL-vordering door de Rechtbank Middelburg zou zijn afgewezen kon de Rechtbank Dordrecht die volgens klager niet meer toewijzen. Klager is ervan overtuigd dat voeging van zijn zaken had geleid tot een lagere straf.

3.3 Ten aanzien van de TUL-vordering stelt klager dat verweerder heeft aangegeven dat klager vanzelf een oproep zou krijgen zich te melden, maar uiteindelijk is klager zonder aankondiging vooraf opgepakt.

3.4 Van het Juridisch Loket heeft klager begrepen dat hij recht heeft op voorwaardelijke invrijheidstelling, terwijl zijn casemanager hem heeft medegedeeld dat hij niet aan de voorwaarden voldoet voor voorwaardelijke invrijheidstelling.

3.5 Klager heeft verweerder verzocht het dossier, althans bepaalde stukken over te dragen aan mr. L. Verweerder heeft contact opgenomen met mr. L, omdat hij niet begreep om welke stukken het zou gaan. Mr. L wist het ook niet, omdat klager hem slechts had geïnformeerd over de voorwaardelijke invrijheidstelling.

3.6 In het verzet heeft klager zijn bezwaren tegen het handelen van verweerder gehandhaafd. Het overschrijden van de termijn van verzet wijt klager aan zijn detentie (van 7 mei 2015 tot en met 17 augustus 2015).

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzet oordeelt de Raad als volgt.

5.3 Ingevolge artikel 46h Advocatenwet kan de klager binnen veertien dagen na de verzending van de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter schriftelijk verzet doen bij de raad van discipline.

5.4 Het klachtdossier is door de Raad van Discipline ontvangen op 1 mei 2015. Daarvan is klager bij brief van 7 mei 2015 door de griffier op de hoogte gesteld. In die brief is door de griffier gewezen op de mogelijkheid dat de plaatsvervangend voorzitter van de raad binnen 30 dagen na ontvangst van het dossier bij de Raad van Discipline een beslissing zal nemen dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht is. Voorts heeft de griffier erop gewezen dat daarvan schriftelijk bericht wordt gestuurd en dat tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter binnen 14 dagen na verzending verzet kan worden aangetekend.

5.5 Een kopie van de beslissing van de voorzitter is blijkens het dossier aangetekend aan klager verzonden op 27 mei 2015. In die brief is klager erop gewezen dat hij, indien hij zich met de beslissing niet kon verenigen, daartegen binnen veertien dagen na dagtekening van die brief, schriftelijk verzet kon aantekenen bij de raad van discipline aan het in die brief vermelde adres. Daarbij is tevens vermeld dat de eerste dag van de termijn van veertien dagen de dag is volgend op de dag van verzending van het afschrift en dat het verzetschrift uiterlijk op de 14e dag in het bezit dient te zijn van de griffier van de raad van discipline. 

Aan het slot van de beslissing van de voorzitter is eveneens vermeld dat binnen veertien dagen na de verzending van de uitspraak verzet kan worden ingesteld, waarbij eveneens uitdrukkelijk is vermeld dat een verzetschrift uiterlijk op de veertiende dag na die verzending in het bezit dient te zijn van de griffier van de raad van discipline. 

5.6 Na de verzending van 27 mei 2015 heeft de griffie van de raad op 29 mei 2015 bericht ontvangen dat klager verbleef in P.I. Haaglanden te Zoetermeer. Daarom is bij brief van 25 juni 2015 opnieuw een afschrift van de beslissing van de voorzitter aan klager, aan het adres van de P.I. in Zoetermeer, toegezonden. Daarna is van klager het verzetschrift, gedateerd 7 juli 2015, door de raad ontvangen op 13 juli 2015. Dat verzetschrift is derhalve niet bij de raad ontvangen binnen een termijn van 14 dagen na de verzending van 25 juni 2015.

5.7 Ter zake van de overschrijding van de verzettermijn heeft klager aangevoerd dat hij niet direct van de toezending van de voorzittersbeslissing kennis heeft genomen, omdat hij tijdelijk gedetineerd is geweest.  

De raad volgt klager niet in zijn argument. Reden hiervoor is dat de termijn voor het indienen van het verzetschrift opnieuw is gaan lopen toen de griffier van de raad op 25 juni 2015 een kopie van de beslissing van de voorzitter aan het verblijfadres van klager in Zoetermeer toezond. Daardoor is, hoewel de wet daarvoor geen aanknopingspunt biedt, rekening gehouden met de detentie van klager. Het verzetschrift is echter niet binnen 14 dagen na die hernieuwde verzending binnengekomen. Van verschoonbaarheid van die overschrijding is niet gebleken.

5.8 Het voorgaande brengt mee dat het verzet niet-ontvankelijk is.

 

6 BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart klager niet-ontvankelijk in het verzet.

 

Aldus gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. T. Hordijk, J.H.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 december 2015.

 

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 22 december 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten Den Haag

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.