Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-01-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2016:4

Zaaknummer

OB 59 - 2015

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Verzetbeslissing. Stukken ingediend bij de raad na sluiting van het dossier door de deken hoeven niet bij de beoordeling betrokken te worden. De nader ingediende stukken leiden niet tot een ander oordeel dan het oordeel van de voorzitter. Verzet ongegrond

Uitspraak

                         Verzetbeslissing van 4 januari 2016                   

in de zaak OB 59-2015

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 12 mei 2015 op de klacht van:

 

klager sub 1

klaagster sub 2

 

tegen:

 

verweerder

 

1.         Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 9 mei 2014 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 14 april 2015 met kenmerk 48/14/086K, door de raad ontvangen op 15 april 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      Bij beslissing van 12 mei 2015 heeft de voorzitter van de raad  (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 18 mei 2015 is verzonden aan klagers.

1.4      Bij brief van 29 mei 2015, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 2 november 2015 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6      De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 29 mei 2015 met bijlagen .

 

2.         FEITEN

2.1      Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2      Klager sub 1 is bestuurder van klaagster sub 2.

2.3      Verweerder heeft klaagster sub 2 bijgestaan in een procedure tegen een wederpartij die de activa en de activiteiten van klaagster sub 2 heeft overgenomen. De wederpartij heeft klaagster sub 2 betrokken in een kort gedingprocedure. De mondelinge behandeling van het kort geding stond gepland op 23 november 2012 en is uitgesteld tot januari 2013. Uiteindelijk is de procedure ingetrokken door de wederpartij.

2.4      Verweerder heeft klaagster sub 2 ter zake van zijn werkzaamheden een declaratie gestuurd ter hoogte van € 17.208,92. In januari 2013 zijn klagers overgestapt naar een andere advocaat. In februari 2013 hebben klagers verweerder laten weten de declaratie te hoog te vinden en geweigerd te betalen.

2.5      Verweerder heeft zich op zijn retentierecht beroepen en overleg met de deken gepleegd.

2.6      Partijen hebben de tussen hen gerezen geschillen voorgelegd aan de Geschillencommissie Advocatuur (hierna: 'de Geschillencommissie'). De Geschillencommissie heeft bij beslissing van 10 april 2014 de klacht ongegrond verklaard en klaagster sub 2 veroordeeld een bedrag van € 17.208,92 te voldoen.

 

3.         KLACHT EN VERZET

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de  Advocatenwet doordat hij:

a)    onjuiste en onvolledige informatie heeft verstrekt aan de geschillencommissie;

b)    willens en wetens heeft gelogen;

c)    niet heeft meegewerkt aan de overdracht van de stukken en niet heeft gecommuniceerd met de opvolgend advocaat;

d)    niet is ingegaan op de aansprakelijkstelling.

 

3.2      De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter tot haar beslissing is gekomen op basis van te weinig informatie. Zo is de brief van 27 februari 2015 van klagers aan de deken niet meegezonden aan de raad. Verder ontkennen klagers op de hoogte te zijn geweest van het dekenbeleid betwiste declaraties te voldoen op een derdengeldrekening van de deken. Klagers stellen voorts dat de rechterlijke uitspraken in de procedures in de kwestie waarin zij (initieel) door verweerder zijn bijgestaan het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van  verweerder onderstrepen. De voorzitter heeft ten slotte op basis van een onjuiste beslissing van de geschillencommissie ten onrechte geconcludeerd dat verweerder wel stukken heeft geretourneerd in november 2012.

3.3      Klagers handhaven hun bezwaren tegen de hoogte van de declaratie.

 

4.         VERWEER

4.1      Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen het verzet verweerd, welk verweer hierna waar relevant aan de orde zal komen.

 

5.         BEOORDELING

5.1      De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2      De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klagers aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

5.3      De raad overweegt daartoe het volgende. De raad behandelt klachten op basis van het dekendossier. De brief van klagers d.d. 27 februari 2015 behoorde niet tot het dekendossier nu de deken zijn standpunt reeds op 19 januari 2015 heeft gegeven en daarmee het onderzoek heeft afgesloten. Terecht is de brief niet betrokken in het oordeel van de voorzitter.

5.4      De voorzitter heeft terecht geoordeeld dat klachtonderdeel a) en b) door klagers onvoldoende is onderbouwd. De brief van 27 februari 2015 geeft weliswaar enige nadere onderbouwing van het standpunt van klagers dat verweerder onwaarheden zou hebben verkondigd, met name over de in klachtonderdeel c) genoemde contacten met de opvolgend advocaat. In het licht van de toelichting van verweerder ter zitting kan echter niet worden gezegd dat deze summiere nadere onderbouwing tot een ander oordeel over de klachtonderdelen a), b) en c) noopt. Ten aanzien van klachtonderdeel d) geldt eveneens dat de brief van 27 februari 2015 geen ander licht op de zaak werpt.

5.5      De stelling van klagers dat zij niet op de hoogte waren van het dekenbeleid betwiste declaraties te voldoen op de dekenderdengeldrekening, kan buiten beschouwing blijven nu dit geen onderdeel uitmaakte van de oorspronkelijke klacht en daarom niet beoordeeld kan worden. Klagers hebben in het geheel niet onderbouwd dat uit rechterlijke uitspraken blijkt dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Voor zover klagers er op zouden doelen dat in de betreffende uitspraken anders is beslist dan verweerder zou hebben geadviseerd, geldt dat het enkele feit dat een zaak niet wordt gewonnen, of dat een standpunt door de rechter niet wordt gevolgd, niet betekent dat een advocaat zijn werk niet goed heeft gedaan. Zonder nadere onderbouwing, die ook bij verzet niet is gegeven, kan niet worden vastgesteld dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.

5.6      De hoogte van de declaratie is onderwerp van geschil geweest bij de Geschillencommissie, zodat geen ruimte is voor een verder onderzoek op dit punt.

5.7      Ook de overige verzetgronden van klagers tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op. Er is aldus geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en het verzet moet ongegrond worden verklaard.

 

 

BESLISSING

De raad van discipline:

 

verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. M.I.J. Hegeman, voorzitter, mrs. P.J.W.M. Theunissen, L.W.M. Caudri, A.J. Sol en J.D.E. van den Heuvel, leden, bijgestaan door mr. J.H. Bennaars, griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 januari 2016 .

 

 

Griffier                                                                       Voorzitter

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 5 januari 2016

 

verzonden aan:

 

-     klager

-     verweerder

-     de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Oost Brabant

-     de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.