Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-01-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2016:7

Zaaknummer

15-256/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Een cliënt dient erop te kunnen vertrouwen dat een advocaat zijn of haar zaak met voortvarendheid aanpakt. Door gedurende anderhalf jaar herhaalde toezeggingen niet na te komen is het vertrouwen in de advocatuur geschaad, wat de advocaat tuchtrechtelijke ernstig valt aan te rekenen. Het niet voortvarend reageren op een verzoek van de opvolgende advocaat om het dossier over te dragen valt een advocaat eveneens tuchtrechtelijk aan te rekenen. Dit geldt des temeer nu de advocaat reeds anderhalf jaar niets aan de zaak van klaagster had gedaan.

Inhoudsindicatie

Klacht gegrond, schorsing 6 weken

Uitspraak

Beslissing van 11 januari 2016

in de zaak 15-256/DB/ZWB

 

 

naar aanleiding van de klacht van:

                     

                     

     

     klaagster

 

 

                      tegen:

 

                                               

                                             

 

                      verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 10 augustus 2015 met kenmerk K14-124, door de raad ontvangen op 10 augustus 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 november 2015 in aanwezigheid van klaagster en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-     de brief van de deken dd. 10 augustus 2015, met bijlagen.

 

 

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Klaagster was met haar ex-partner overeengekomen dat hij een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige zoon van partijen zou betalen, indien en nadat door een advocaat een daartoe strekkende berekening zou zijn gemaakt. Klaagster heeft zich vervolgens in februari 2013 tot verweerder gewend met het verzoek een alimentatieberekening betreffende de kosten van verzorging en opvoeding van haar minderjarige zoon te maken. Verweerder heeft per e-mail dd. 13 april 2013 om gegevens verzocht en aangegeven op basis daarvan een berekening te zullen maken en de wederpartij te zullen aanschrijven.

2.2      Klaagster heeft per e-mail dd. 19 april 2013 de gevraagde gegevens aangeleverd. Klaagster heeft eind juni 2013 telefonisch bij het kantoor van verweerder naar de stand van zaken geinformeerd. Verweerder verzocht per e-mail dd. 25 juni 2013 of klaagster nog aanvullende gegevens had aangezien zij naar het kantoor van verweerder had gebeld. Klaagster heeft per e-mail dd. 27 juni 2013 bericht geen verdere aanvullende informatie te hebben. Zij berichtte verweerder dat zij van de wederpartij had begrepen dat hij zijn gegevens ook naar verweerder had gemaild. Verweerder heeft per e-mail dd. 15 juli 2013 bericht dat hij gegevens aan het verzamelen was en dat hij klaagster nader zou berichten.

2.3      Op 25 juli 2013 heeft verweerder aan klaagster bericht dat aan hem een toevoeging was toegekend en dat klaagster een eigen bijdrage diende te betalen. De nota ter zake werd door hem aanvang oktober 2013 verzonden.

2.4      Klaagster heeft per e-mail dd. 8 oktober 2013 naar de voortgang van de zaak geinformeerd. Op 23 oktober 2013 vond een bespreking tussen klaagster en verweerder plaats. Verweerder heeft per e-mail dd. 24 oktober 2013 een overzicht van stukken toegestuurd die hij nodig had om de berekening te maken.

2.5      Klaagster heeft per e-mail dd. 8 maart 2014 gevraagd haar zaak af te werken.

2.6      Klaagster heeft per e-mail dd. 4 augustus 2014 aan verweerder bericht dat zij de zaak aan mr. X wenste over te dragen, omdat zij het te lang vond duren.

2.7      Mr. X heeft op 21 augustus 2014 verweerder verzocht om tot een regeling betreffende de financiele afwikkeling van de aan verweerder verleende toevoeging te komen en het dossier aan haar over te dragen.

2.8      Klaagster heeft op 1 oktober 2014 een klacht bij de deken ingediend.

 

3          klacht

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

 

1.    verweerder de zaak van klaagster niet voortvarend heeft behandeld;

2.    verweerder de zaak op verzoek van klaagster niet binnen een redelijke termijn heeft overgedragen aan een opvolgend advocaat.

 

 

4          VERWEER

4.1      Verweerder heeft het dossier en de toevoeging overgedragen aan mr. X. Afgesproken is dat verweerder enkel de vergoeding van de twee overdrachtspunten ontving en dat mr. X de toevoeging verder kon declareren. Verweerder heeft het voorschot voor de eigen bijdrage ad  €400,- aan klaagster gerestitueerd.

4.2      Verweerder erkent dat hij de zaak niet voortvarend genoeg heeft aangepakt en dat hij slagvaardiger had moeten zijn. Dit geldt ook ten aanzien van de overdracht van het dossier. De terugbetaling aan klaagster had eerder moeten geschieden.

4.3      Verweerder had een goede verstandhouding met klaagster, maar het heeft aan doortastend handelen, vooral naar de wederpartij, ontbroken.

4.4      Het is de vraag of de wederpartij bereid is met terugwerkende kracht alimentatie te betalen. Afhankelijk van het door de opvolgend advocaat van klaagster te bereiken resultaat zal blijken of er sprake is van schade. 

 

5          BEOORDELING

5.1      Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.

5.2      Vast staat dat klaagster zich in februari 2013 tot verweerder heeft gewend met het verzoek om een alimentatieberekening te maken betreffende de kosten in verzorging en opvoeding van haar minderjarige zoon en dat klaagster zich op 1 oktober 2014 met een klacht tot de deken heeft gewend, aangezien verweerder, ondanks meerdere toezeggingen de alimentatieberekening te zullen maken,  nog steeds geen werkzaamheden in haar zaak had verricht.

5.3      Verweerder heeft ten overstaan van de raad geen verklaring kunnen geven voor het feit dat hij in de zaak van klaagster, ondanks zijn toezeggingen, ruim anderhalf jaar geen werkzaamheden van inhoudelijke aard heeft verricht. Verweerder heeft ter zitting van de raad naar voren gebracht in te zien dat hij in gebreke is gebleven, zowel ten aanzien van de aanpak van de zaak als ook bij de overdracht van het dossier.

5.4      Een cliënt dient erop te kunnen vertrouwen dat een advocaat zijn of haar zaak met voortvarendheid aanpakt. Verweerder heeft door klaagster steeds voor te houden de zaak van klaagster zullen aanpakken, doch zijn toezeggingen niet na te komen, het vertrouwen in de advocatuur geschaad, wat hem tuchtrechtelijke ernstig valt aan te rekenen. Verweerder valt voorts aan te rekenen dat hij niet voortvarend heeft gereageerd op het verzoek van de opvolgende advocaat om het dossier aan hem over te dragen. Dit geldt des temeer nu verweerder in de zaak van klaagster reeds gedurende lange tijd geen werkzaamheden had verricht. De raad zal de klacht in beide onderdelen gegrond verklaren.

 

6          MAATREGEL

6.1      Weliswaar is door verweerder erkend dat hij in gebreke is gebleven, maar hem zijn reeds eerder door de raad voor vergelijkbaar tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen respectievelijk nalaten tuchtrechtelijke maatregelen opgelegd. De raad is, gelet op de ernst van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, zoals omschreven onder 5.3 en 5.4, en het voor klaagster daaruit voortvloeiend (financieel) nadeel, alsmede gelet op verweerders tuchtrechtelijke verleden van oordeel dat thans niet meer kan worden volstaan met een lichtere maatregel  dan de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing.

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

 

verklaart de klacht in beide onderdelen gegrond en legt aan verweerder op de  maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes weken;

bepaalt dat de opgelegde schorsing ingaat op de veertiende dag nadat deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan, of, indien verweerder uit andere hoofde is geschorst in de praktijkuitoefening of niet op het tableau staat ingeschreven, onmiddellijk aansluitend aan het einde van laatstbedoelde schorsing en de hernieuwde inschrijving op het tableau;

 

Aldus gegeven door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. R.G. Gebel, E.J.P.J.M. Kneepkens, L.R.G.M. Spronken en A. Groenwoud , leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 januari 2016.

 

 

griffier                                                                        voorzitter                                  

 

Deze beslissing is in afschrift op 11 januari 2016

 

per aangetekende brief verzonden aan:

-        klaagster

-        verweerder

-      de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        verweerder

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.       Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

 

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof:

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl