Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-01-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2016:11

Zaaknummer

L 76 - 2015

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Gedeeltelijk gegronde klacht tegen opvolgende advocaat. Verweerder heeft een letselschadezaak overgenomen van klager. Anders dan overeengekomen ten overstaan van de deken heeft verweerder klager niet, althans  niet tijdig, op de hoogte gehouden van het verloop van de schikkingsonderhandelingen met de verzekeraar over, onder meer, de advocaatkosten van klager. Geen verplichting voor verweerder om de belangen van klager te behartigen, wel om hem te informeren. Maatregel van enkele waarschuwing opgelegd

Uitspraak

Beslissing van 4 januari 2016

in de zaak L 76-2015

naar aanleiding van de klacht van

 

            

klaagster

 

tegen:

 

verweerder

 

 

1.         Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 11 mei 2015 met kenmerk K 15-027, door de raad ontvangen op 12 mei 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 2 november 2015 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-     de brief van de deken van 11 mei 2015;

-     de stukken genoemd in de brief van de deken;

-     nagezonden processtukken.

 

2.         FEITEN

2.1      Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2      Klaagster heeft de heer R. (hierna: de cliënt) tot begin 2011 bijgestaan in een letselschadezaak naar aanleiding van een ongeval. De aansprakelijkheid is erkend door de verzekeraar van de veroorzaker. In eerste aanleg is door klaagster namens cliënt geprocedeerd over de hoogte van de schadevergoeding.

2.3      In 2011 heeft verweerder de zaak overgenomen. Klaagster heeft het retentierecht ingeroepen bij het overdragen van het dossier in verband met onbetaald gebleven declaraties.

2.4      Klaagster en verweerder hebben op 23 november 2011 een akkoord bereikt in een dekenkameroverleg. De afspraken liggen vast in de brief van de deken van 24 november 2011. Voor zover voor de beoordeling van de klacht relevant en zakelijk weergegeven, luiden de afspraken en de beslissing van de deken als volgt:

-       klaagster draagt het dossier over;

-       cliënt zal ter meerdere zekerheid van de kosten gemaakt na dagvaarding een bedrag van € 5.000,- betalen op de dekenderdengeldenrekening. Dit bedrag zal worden betaald uit het onderhandelingsresultaat met de verzekeraar en cliënt machtigt verweerder om het bedrag vanaf zijn derdengeldrekening door te storten naar de dekenderdengeldenrekening;

-       een bedrag voor buitengerechtelijk kosten van € 5.000,- wordt terstond na goedkeuring en betaling door de verzekeraar, door verweerder gestort op dekenderdengeldrekening, en het restantbedrag ad € 3.329,- op de kantoorrekening van klaagster.

-       verweerder zal zich inspannen de buitengerechtelijke kosten zo spoedig mogelijk door de verzekeraar betaald te krijgen.

2.5      Op 17 april 2012 is in het hoger beroep ter zitting door verweerder namens cliënt een schikking getroffen met de verzekeraar, neergelegd in een proces-verbaal. Onderdeel van de schikking is dat de verzekeraar alle kosten van cliënt zal betalen, waaronder 'kosten advocaten mits reëel'.

2.6      Verweerder heeft op 23 april 2012 aan klaagster medegedeeld dat de letselschadezaak is afgehandeld en haar verzocht de openstaande declaraties te crediteren. Klaagster heeft bij brief van 25 april 2012 verzocht om betaling van de openstaande declaraties. Verweerder heeft hier niet op gereageerd.

2.7      Verweerder heeft na 17 april 2012 onderhandeld met de verzekeraar over de kosten. Door de verzekeraar is in dit verband aan verweerder in 2012 in twee termijnen een totaalbedrag van € 26.997,81 betaald.

2.8      Op 6 mei 2014 vraagt klaagster om beantwoording van haar brief van 25 april 2012. Verweerder stuurt, desgevraagd, bij brief van 22 mei 2014 een afschrift van het proces-verbaal van 17 april 2012 aan klaagster.

2.9      Klaagster heeft zich in mei 2014 eveneens gewend tot de verzekeraar met een verzoek tot betaling van de openstaande declaraties. De verzekeraar heeft verwezen naar de correspondentie tussen haar en verweerder waaruit zou blijken dat de verzekeraar ook jegens klaagster is gekweten van haar verplichting tot betaling.

2.10    Bij brief van 12 december 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

3.         Klacht

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet doordat hij:

a)    klaagster niet op eigen initiatief inhoudelijk heeft geïnformeerd over de afwikkeling van de letselschadezaak, die hij overgenomen had van klaagster. Bovendien bleek de informatie bezijden de waarheid.

b)    ondanks toezeggingen aan klaagster en aan X. en ook in samenspraak met de deken, de gerechtvaardigde belangen van klaagster niet in acht heeft genomen.

c)    bewust schade heeft veroorzaakt in de onderlinge verhoudingen tussen advocaten, die berust op welwillendheid en vertrouwen. Verweerder heeft klaagster namelijk niet betrokken bij de onderhandelingen met X.over de afwikkeling van de buitengerechtelijke kosten en heeft bij X.de indruk gewekt dat hij instond voor een correcte afwikkeling.

d)    niet de nauwgezetheid en zorgvuldigheid betracht heeft die hij had moeten betrachten nu hij er enkel voor gezorgd heeft dat zijn eigen kosten werden voldaan.

e)    in strijd heeft gehandeld met hetgeen was afgesproken bij de deken op 23 november 2011 door na de schikking met X.mee te delen dat het niet tot zijn taken behoorde de buitengerechtelijke kosten van klaagster voldaan te krijgen.

f)     zich niet voldoende heeft ingespannen om betaling van het bedrag van € 5.000,- door zijn cliënt op de derdenrekening van de deken te realiseren en daarmee in strijd gehandeld met hetgeen na bemiddeling door en met de deken was afgesproken.

 

4.         VERWEER

4.1      Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. Op dit verweer zal hierna, waar relevant, worden ingegaan.

5.         BEOORDELING

5.1      De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 ingrijpend gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend vóór 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad van discipline behandeld en beoordeeld op grond van het oude recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2      De raad stelt bij de beoordeling van de klachtonderdelen en de daartegen gerichte verweren voorop dat de Gedragsregels mede dienen tot de instandhouding van een onderlinge verhouding binnen de beroepsgroep die gebaseerd is op welwillendheid en vertrouwen. Dit draagt bij aan een goede beroepsuitoefening. Anderzijds vereist die beroepsuitoefening dat het te dienen partijbelang daaraan niet ondergeschikt wordt gemaakt. Partijdigheid is immers een kernwaarde van de advocatuur. Steeds zal daarom in een mogelijk spanningsveld tussen een welwillende confratemele verhouding en het partijbelang van de advocaat verlangd worden hierin een zorgvuldige afweging te maken waarbij de omstandigheden van de te behandelen zaak mede bepalend zijn.

Ad klachtonderdeel a)

5.3      Verweerder en klaagster hebben ten overstaan van de deken afgesproken dat verweerder, die de behandeling van de zaak immers zou voortzetten, zich in zou spannen de buitengerechtelijke kosten, waaronder de kosten die klaagster heeft gemaakt, door de verzekeraar betaald te krijgen. Vast staat dat op 17 april 2012 een vaststellingsovereenkomst is gesloten tussen de verzekeraar en cliënt. Hierbij is afgesproken dat kosten, mits reëel, vergoed zouden worden. Na het sluiten van de overeenkomst heeft verweerder met de verzekeraar onderhandeld over de omvang van de vergoeding en daarover uiteindelijk ook afspraken met de verzekeraar gemaakt waarbij de kosten van klaagster niet zijn meegenomen.

Het had op de weg van verweerder gelegen klaagster onmiddellijk afschrift van de overeenkomst van 17 april 2012 te sturen en haar op de hoogte te houden van de onderhandelingen met de verzekeraar. Met name had van verweerder verwacht mogen worden dat hij klaagster de brief d.d. 10-7-2012 en de reactie daarop van mr. K. d.d. 13-7-2012 zou hebben toegezonden. Het enkele melden dat overeenstemming is bereikt en het verzoek om de declaraties te crediteren is onvoldoende in het licht van de gemaakte afspraken bij de deken en gegeven de omstandigheid dat klaagster een groot belang had bij het kennen van de afspraken omtrent de kosten. Door klaagster niet volledig in te lichten over de stand van zaken heeft verweerder klaagster de mogelijkheid ontnomen om de vinger aan de pols te houden en waar nodig zelf in onderhandeling te treden met de verzekeraar. Aan verweerder kan worden toegegeven dat klaagster nadat de brief van 25 april 2012 onbeantwoord is gebleven, had kunnen rappelleren. Dit doet echter niet af aan het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder. Door klaagster niet adequaat te informeren heeft verweerder gehandeld in strijd met de maatstaf zoals omschreven in 5.2.

  Ad klachtonderdeel b)

5.4      In klachtonderdeel b) verwijt klaagster verweerder dat hij haar gerechtvaardigde belangen niet in acht heeft genomen. Klaagster heeft dit klachtonderdeel niet nader onderbouwd, anders dan door verwijzing naar de overige klachtonderdelen. Voor zover het klachtonderdeel ziet op het niet informeren van klaagster is het handelen van verweerder al beoordeeld in 5.3. Voor zover het ziet op ander handelen van verweerder, komt het aan de orde bij de behandeling van de overige klachtonderdelen. Klachtonderdeel b) is bij gebrek aan zelfstandige betekenis ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.5      De raad is van oordeel dat het in stand houden van welwillendheid en vertrouwen niet zover strekt dat verweerder in de gegeven omstandigheden gehouden was klaagster te betrekken bij de onderhandelingen met de verzekeraar. Uit de afspraken met de deken volgt dit evenmin. Hieraan doet niet af dat, zoals is overwogen onder 5.3, verweerder klaagster had moeten informeren zodat zij zelf het heft in handen had kunnen nemen.

5.6      Op basis van het klachtdossier kan niet worden vastgesteld dat verweerder bij de verzekeraar de indruk heeft gewekt dat hij in stond voor een correcte afwikkeling van de kosten van klager. De verzekeraar heeft aan klaagster weliswaar (een deel van) een e-mail van de hand van verweerder verstrekt waarin woorden van gelijke strekking voorkomen, maar verweerder heeft daar gemotiveerd tegen ingebracht dat er nog verdere onderhandelingen zijn geweest waarin dit geen rol meer speelde.

5.7      Klachtonderdeel c) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.8      De afspraken gemaakt bij de deken strekken naar het oordeel van de raad niet zover dat verweerder gehouden was er zorg voor te dragen dat meer dan alleen zijn eigen kosten werden voldaan door de verzekeraar. De afspraak hield uitsluitend een inspanningsverplichting voor verweerder in. Uit het klachtdossier blijkt dat verweerder de kosten van klaagster wel bij de verzekeraar onder de aandacht heeft gebracht. Hiermee is voldaan aan de inspanningsverplichting. Dit laat onverlet dat het op de weg van verweerder had gelegen klaagster te infomeren over de (afwijzende) reactie van de verzekeraar, zoals reeds is overwogen in 5.3.

Ad klachtonderdeel e)

5.9      In het verlengde van hetgeen is overwogen met betrekking tot klachtonderdeel d) geldt dat naar het oordeel van de raad de afspraken bij de deken niet behelzen dat het tot de taak van verweerder hoort om de kosten van klaagster voldaan te krijgen. Er is sprake van een inspanningsverplichting. Hiermee is de uitlating waar over wordt geklaagd feitelijk juist en valt niet in te zien waarom verweerder hiermee klachtwaardig zou handelen. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

5.10    Onderdeel van de afspraken bij de deken is dat verweerder een bedrag, na goedkeuring van en betaling door de verzekeraar, zou storten op de dekenderdenrekening en de kantoorrekening van klaagster. Vast staat dat verweerder dit niet heeft gedaan. Verweerder heeft gemotiveerd en voldoende weersproken gesteld dat er nimmer goedkeuring van of betaling door de verzekeraar heeft plaatsgehad zodat aan de voorwaarden voor betaling door hem niet is voldaan. Klachtonderdeel f) is ongegrond.

5.11    Met inachtneming van alle omstandigheden van het geval acht de raad het opleggen van de maatregel van een enkele waarschuwing op zijn plaats.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond voor zover het klachtonderdeel a) betreft en legt de maatregel van een enkele waarschuwing op;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. M.I.J. Hegeman, voorzitter, mrs. P.J.W.M. Theunissen, L.W.M. Caudri, A. Sol en J.D.E. van den Heuvel, leden, bijgestaan door mr. J. H. Bennaars, griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 januari 2016 .

 

Griffier                                                                                 Voorzitter

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 5 januari 2016 per aangetekende brief verzonden aan:

-       klaagster

-       verweerder

 

 

en per gewone post aan:

de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg  

de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan, ten aanzien van de klachtonderdelen b) t/m f), hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-       klaagster

-       verweerder

-       de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-       de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan, ten aanzien van klachtonderdeel a), hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-       verweerder

-       de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.