Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-01-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2016:3

Zaaknummer

15-647/A/A/

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond. Verweerster heeft voldoende voortvarend gehandeld. Verweerster haar procesadviezen voldoen aan de professionele standaard.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van 7 januari 2016

in de zaak 15-647/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

    

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 10 december 2015 met kenmerk 4015-0094, door de raad ontvangen op 11 december 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.1    Op 4 september 2011 is klaagster op grond van een inbewaringstelling opgenomen in een kliniek. De politie heeft kort daarna de dierenambulance opdracht gegeven de bij de woning van klaagster aangetroffen dieren – vier honden en drie katten – naar de Stichting Exploitatie Dierenopvangcentrum Amsterdam (hierna: DOA) te brengen.

1.2    Klaagster heeft zich na ontslag uit de kliniek tot verweerster gewend teneinde haar huisdieren terug te krijgen. Verweerster heeft daarop een kort gedingprocedure opgestart.

1.3    Bij kort geding vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 november 2011 is DOA – in conventie – veroordeeld alle in de opvang verblijvende huisdieren van klaagster per direct aan klaagster terug te geven. Klaagster is – in reconventie – veroordeeld tot betaling van de kosten van opvang van haar dieren, zijnde een bedrag van € 6.162,70. DOA heeft executoriaal derdenbeslag gelegd teneinde haar vordering betaald te krijgen.

1.4    Nadat klaagster haar huisdieren terug had, heeft zij op 19 januari 2012 afstandsverklaringen – ten behoeve van een dierentehuis – ten aanzien van haar huisdieren ondertekend. Verweerster is getuige geweest van de ondertekening en heeft de verklaringen mede ondertekend.

1.5    Klaagster gebruikte op het moment van ondertekening van de afstandsverklaringen (door een psychiater voorgeschreven) medicatie. Eind februari 2012 heeft een medicatiewijziging plaatsgevonden.

1.6    Klaagster heeft spijt gekregen van het afstaan van haar huisdieren, meer specifiek van twee honden. Verweerster heeft daarop bij brief van 5 april 2012 het dierentehuis waar de dieren verbleven benaderd met het verzoek de dieren terug te geven. Verweerster heeft daarbij aangevoerd dat klaagster bij het ondertekenen van de afstandsverklaring – vanwege een onjuiste medicatie – niet in staat was haar wil te bepalen.

1.7    Het dierentehuis heeft bij brief van 12 juli 2012 laten weten dat de honden kort voor 5 april 2012 reeds waren overgedragen aan nieuwe eigenaren.

1.8    Verweerster heeft bij brief van 15 oktober 2012 het dierentehuis opnieuw verzocht de twee honden van klaagster (vrijwillig) aan klaagster terug te geven. Het dierentehuis is daar niet toe overgegaan.

1.9    Bij brief van 7 februari 2015 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster:

a)    niet voortvarend te werk is gegaan door te veel tijd voorbij te laten gaan voordat ze contact heeft opgenomen met de dierenopvang en door te langzaam te reageren op de reactie van de dierenopvang;

b)    zonder reden de afstandsverklaringen van de dieren heeft mede ondertekend en klaagster haar belangen ten tijde van het tekenen van de afstandsverklaringen niet naar behoren heeft behartigd;

c)    de kosten van de dierenopvang in rechte onvoldoende ter discussie heeft gesteld;

d)    geen hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 november 2011;

e)    geen procedure heeft aangespannen om te proberen de afstandsverklaringen en de eigendomsoverdracht van de dieren ongedaan te maken;

f)    de broer van klaagster bij de zaak heeft betrokken.

2.2    Klaagster vordert in deze klachtprocedure schadevergoeding ex artikel 48b, lid 1 Advocatenwet.

3    VERWEER

3.1    Verweerster meent dat de klacht ongegrond is en heeft daartoe het volgende aangevoerd.

3.2    Verweerster voert ten aanzien van klachtonderdeel a) aan dat klaagster niet consequent is geweest in haar verzoek de dieren terug te krijgen. Verweerster heeft enkele weken na 19 januari 2012 – het moment van ondertekening van de afstandsverklaringen – met het dierentehuis gebeld en later heeft ze ook schriftelijk verzocht om teruggave.

3.3    Met betrekking tot klachtonderdeel b) voert verweerster aan dat zij samen met klaagster heel uitvoerig alle kanten van de zaak heeft bekeken. Klaagster heeft uiteindelijk zelf besloten dat het het beste zou zijn om haar dieren af te staan. Met het oog op het feit dat het tekenen van de afstandsverklaring een grote stap was voor klaagster, hebben verweerster en klaagster gezamenlijk besloten dat verweerster aanwezig zou zijn bij de ondertekening.

3.4    Verweerster neemt ten aanzien van klachtonderdeel c) het standpunt in dat de gemaakte kosten van dierenopvang in redelijkheid zijn gemaakt. Verweerster heeft de inschatting gemaakt dat die kosten in een eventueel hoger beroep overeind zouden blijven. Klaagster had overigens geen belang bij een hoger beroep omdat ze in eerste aanleg in het gelijk was gesteld, aldus verweerster.

3.5    Met betrekking tot klachtonderdeel f) voert verweerster aan dat het klaagster is geweest die verweerster in contact heeft gebracht met de broer van klaagster.

3.6    Verweerster heeft de klacht ook overigens gemotiveerd bestreden. Op het verweer wordt hierna waar nodig ingegaan.

4    BEOORDELING

4.1    Vooropgesteld wordt dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang toetst, maar bij de beoordeling rekening houdt met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop die advocaat een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop een zaak wordt behandeld is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat het werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

4.2    Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskansen van een aanhangig te maken procedure, het wijzen op risico’s van de verschillende mogelijkheden en het daarover informeren van de cliënt. Voorts dient een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding te nemen en vanuit de eigen verantwoordelijkheid te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van de cliënt het beste zijn gediend. Bovendien is een advocaat gehouden de toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen. De voorzitter zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel a)

4.3    Dat verweerster de belangen van klaagster onvoldoende voortvarend heeft behartigd, is de voorzitter niet gebleken. Verweerster heeft onbetwist gesteld dat klaagster – na ondertekening van de afstandsverklaringen – niet consequent was in haar verzoek om haar huisdieren terug te krijgen. De voorzitter kan aldus niet vaststellen op welk moment klaagster daadwerkelijk heeft verzocht om het dierentehuis met het verzoek tot teruggave te benaderen. Uitgaande van de door klaagster onbetwiste stelling van verweerster dat dit verzoek enkele weken na 19 januari 2012 kwam, merkt de voorzitter de brief van 5 april 2012 (zie 1.6) als tijdig c.q. voldoende voortvarend aan.

4.4    Klaagster heeft niet aannemelijk gemaakt waarom de reactie van verweerster van 15 oktober 2012 – op de brief van het dierentehuis van 12 juli 2012 – onvoldoende voortvarend zou zijn. De voorzitter is van oordeel dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van haar handelwijze.

4.5    Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

g)    Ook klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond. Het klachtdossier bevat naar het oordeel van de voorzitter geen aanknopingspunt om aan te nemen dat verweerster een (tuchtrechtelijk) verwijt kan worden gemaakt van het feit dat ze de afstandsverklaringen heeft medeondertekend. De uitleg van verweerster op dit punt – dat klaagster de door haar zelf uitgeprinte afstandsverklaringen heeft ondertekend nadat verweerster de zaak uitgebreid met haar had besproken – komt de voorzitter aannemelijk voor.

4.6    Dat op verweerster de – voor een advocaat niet direct gebruikelijke – verplichting rustte klaagster haar belangen te behartigen met betrekking tot het verkrijgen van zorg aan huis en het gehoord worden bij GGZ en huisarts, kan de voorzitter op basis van het klachtdossier niet vaststellen. De voorzitter treedt aldus niet in de beoordeling of verweerster op dit punt een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

Klachtonderdelen c) en d)

4.7    Klachtonderdeel c) ziet op de omstandigheid dat verweerster de kosten van de dierenopvang in rechte onvoldoende ter discussie heeft gesteld. Klachtonderdeel d) ziet vervolgens op het feit dat verweerster voor wat betreft die kosten geen hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 november 2011.

4.8    Door klaagster zijn geen concrete feiten of omstandigheden naar voren gebracht, noch bewijs daarvan overgelegd, waaruit blijkt dat verweerster onvoldoende verweer tegen de kosten van dierenopvang heeft gevoerd. Uit het vonnis van 22 november 2011 blijkt dat verweerster wel degelijk verweer heeft gevoerd op dit punt. Dat de rechter voorbij is gegaan aan het door verweerster namens klaagster aangevoerde verweer valt verweerster tuchtrechtelijk niet aan te rekenen.

4.9    Verweerster heeft overigens helder gemotiveerd dat en waarom de kosten van dierenopvang in haar ogen redelijk waren. Verweerster heeft dat uitgangspunt – en overigens ook een kosten baten analyse – laten meewegen in haar (negatieve) procesadvies. De voorzitter is van oordeel dat dit advies van verweerster voldoet aan de hiervoor in § 4.1 en § 4.2 neergelegde norm.

4.10    Gelet op het voorgaande zijn klachtonderdelen c) en d) kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel e)

4.11    Verweerster voert met betrekking tot klachtonderdeel e) aan dat ze uitvoerig heeft gesproken over de juridische complicaties van een procedure op de grondslag van de wilsvertrouwensleer. Verweerster voert verder aan dat ze zorgvuldig heeft nagelopen wat de financiële consequenties van een procedure zouden zijn. Verweerster merkt in dat verband op dat ze een hoge proceskostenveroordeling verwachtte. Mede met het oog op de situatie waarin klaagster al werd geconfronteerd met schulden, heeft verweerster een procedure afgeraden. Klaagster heeft zich bij dat oordeel neergelegd, aldus verweerster.

4.12    De voorzitter stelt vast dat klaagster voornoemde gang van zaken niet heeft betwist. De door verweerster geschetste gang van zaken – en het aldus tot stand gekomen procesadvies – komt de voorzitter zorgvuldig voor. Verweerster heeft aldus gehandeld zoals van een redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht. Ook klachtonderdeel e) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel f)

4.13    Met betrekking tot de betrokkenheid van de broer van klaagster heeft verweerster onbetwist gesteld dat het klaagster is geweest die haar broer bij de zaak heeft betrokken. Dat de betrokkenheid van de broer van klaagster vervolgens een andere wending heeft gekregen dan door klaagster was voorzien – zoals door klaagster in repliek wordt gesteld – kan verweerster niet (tuchtrechtelijk) worden verweten. Klachtonderdeel f) is derhalve kennelijk ongegrond.

4.14    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

4.15    Nu geen maatregel in de zin van artikel 48 lid 2 Advocatenwet zal worden opgelegd, bestaat er geen grond voor het stellen van een bijzondere voorwaarde tot het vergoeden van (vermeende) schade. De voorzitter treedt daarom ook niet in de beoordeling of klaagster schade heeft geleden.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S.M. Balkema als griffier op 7 januari 2016.

Griffier     Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 7 januari 2016 per aangetekende post verzonden aan:

-    klaagster    

en per gewone post aan:

-    klaagster

-    verweerster

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster, verweerster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamernummer BR302, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam (fax: 088-2053702). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.