Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-01-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2016:16

Zaaknummer

15-199/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 21 januari 2016

in de zaak 15-199/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 10 december 2015 met kenmerk 4015-0058, door de raad ontvangen op 11 december 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.1 Klager heeft zich in 2014 tot verweerster gewend in de veronderstelling dat zijn arbeidsovereenkomst in 2011 niet rechtsgeldig was geëindigd omdat de daartoe strekkende overeenkomst niet door (beide) partijen was ondertekend. Klager heeft verweerster daarnaast verzocht uit te zoeken of hij nog recht op WW had en of hij aanspraak had op nabetaling van een bedrag van circa € 4.000,- van zijn voormalig werkgever.

1.2 Een e-mail van 4 september 2014 van verweerster aan klager luidt – voor zover relevant – als volgt:

“Ten eerste de ruis en onduidelijkheid m.b.t. de overeenstemming over het einde dienstverband. U stelt namelijk niet akkoord te zijn gegaan terwijl uw advocaat duidelijk (schriftelijk) zijn akkoord geeft namens u. Daarover kan juridisch dus geen misverstand bestaan. Ik heb u aangegeven dat het wat dat betreft een kwestie is tussen u en uw vorige advocaat. Uw werkgever mocht er (…) op vertrouwen dat er overeenstemming was bereikt. (…) De bereikte overeenstemming kan ik daarmee helaas niet aantasten waarmee vaststaat dat het dienstverband is beëindigd.

Daarnaast (…) speelt de kwestie dat u nooit een WW aanvraag heeft gedaan, of heeft kunnen voltooien. U stelt dat u een aanvraag heeft gedaan maar dat deze niet in behandeling is genomen. Ik heb u gevraagd naar een dossier nummer, een bewijs van de aanvraag (…) en of een naam van degene die uw zaak niet in behandeling heeft kunnen nemen. Dat kunt u mij allemaal niet geven. Wat betreft dit punt heb ik u aangegeven dat het na al die tijd en bij gebrek aan bewijs zeer lastig (vrijwel onmogelijk) gaat worden om alsnog in aanmerking te komen voor een WW uitkering.

Dan stelt u dat u een bedrag van 4217,84 euro toekomt. (…) Gezien alle losse en onduidelijke eindjes (…) meen ik dan ook dat dit dossier een andere aanpak verdient, namelijk een praktische. Nadat ik van u in de week van 29 augustus pas de door mij verzochte bankgegevens heb ontvangen heb ik, zoals met u uitgebreid besproken (…) direct contact opgenomen met een waarneemster van de advocaat van uw ex-werkgever. (…) Ik heb de vordering bij haar neergelegd (…). Ik wacht dus haar reactie af en ga tot die tijd niet over tot het maken van een dagvaarding.”

1.3 Bij e-mail van 15 september 2014 heeft klager opgemerkt dat het aanvragen van een WW uitkering niet (langer) nodig was omdat hij inmiddels een baan had.

1.4 Bij e-mail van 24 september 2014 heeft de advocaat van de oud werkgever van klager haar visie op de vordering gegeven. Verweerster heeft daarop in de periode tot aan 13 november 2014 getracht klager te bereiken teneinde de visie van zijn oud werkgever met hem te bespreken. Op 13 november 2014 hebben verweerster en klager elkaar uiteindelijk telefonisch gesproken.

1.5 Verweerster heeft het telefoongesprek aan klager bevestigd bij e-mail van 21 november 2014. Over de loonvordering meldt verweerster:

- U stelt een vordering te hebben ter hoogte van € 4.217,84 m.b.t. achterstallig loon;

- Uw ex werkgever stelt dat dit niet het geval is vanwege een door haar toegepaste loonstop omdat u niet zou hebben voldaan aan uw reïntegratieverplichtingen tijdens ziekte;

- Uw ex-werkgever stelt dat het resterende bedrag van € 812,69 op 1 augustus 2011 aan u is overgemaakt. Het betalingsbewijs hiervan is door uw ex werkgever overgelegd;

- U stelt dat u wel aan uw reïntegratieverplichtingen heeft voldaan en dat de loonstop, die in 2011 is toegepast, onterecht is geweest;

- Ik heb u uitgelegd dat een discussie m.b.t. het wel of niet hebben voldaan aan reïntegratieverplichtingen in 2011 met terugwerkende kracht zeer lastig te voeren valt. U had daartegen destijds direct bezwaar moeten maken, uw advocaat had dat ook moeten meenemen in zijn onderhandelingen bij het sluiten van een finale overeenkomst.

Ik begreep uit uw laatste e-mail dat u veel onvrede heeft over de ontstane situatie en dat u, na een lange tussenperiode de zaak graag alsnog goed tot een einde zou willen brengen. Ik had dat graag voor u gedaan, echter was het in het begin nog onduidelijk waar het u precies om ging. Zoals uit bovenstaande opsomming blijkt bent u in eerste instantie bij mij gekomen met het verzoek de vaststellingsovereenkomst te beoordelen omdat u stelde dat er nooit overeenstemming was bereikt en er derhalve geen sprake was van een einde dienstverband. Hierdoor had u, naar eigen zeggen, ook geen recht op een ww uitkering. Toen uit het dossier bleek dat er wel degelijk overeenstemming was bereikt (namens u), er destijds iets mis is gegaan met de aanvraag van een ww uitkering die niet meer met terugwerkende kracht kon worden hersteld, liet u weten dat het u eigenlijk ging om achterstallig loon dat niet aan u is overgemaakt. Met betrekking tot dit laatste punt heb ik u hierboven aangegeven dat de kans van een succesvol beroep m.b.t. gestelde vordering in een procedure niet groot zal zijn.”

1.6 Klager heeft zich op het dekenspreekuur van 22 januari 2015 en nadien op het dekenspreekuur van 2 april 2015 bij de deken beklaagd over verweerster.

1.7 Klager heeft zijn dossier bij het kantoor van verweerster opgehaald.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster:

a) klager niet op de hoogte heeft gehouden van ontwikkelingen in zijn zaak;

b) geen antwoord heeft gegeven op het herhaalde verzoek van klager om bij zijn voormalig werkgever een schriftelijke bevestiging omtrent de datum van uitdiensttreding op te vragen;

c) geen antwoord heeft gegeven op vragen over het achterstallig salaris van

€ 4.000,--;

d) heeft nagelaten het dossier op te vragen bij de voormalig advocaat van klager;

e) heeft nagelaten het recht van klager op WW te effectueren;

f) niet is ingegaan op het voorstel van de wederpartij om een kopie van de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst toe te zenden;

g) niet direct reageert op e-mailberichten;

h) heeft geprobeerd klager ertoe te bewegen de handdoek in de ring te gooien, althans dat het er de schijn van heeft dat verweerster dat heeft geprobeerd.

3 VERWEER

3.1 Verweerster merkt allereerst op dat een andere advocaat van haar kantoor de zaak van klager opnieuw heeft beoordeeld ten einde klager zijn vragen te beantwoorden. Klager is bij brief van 23 maart 2015 uitgebreid geïnformeerd; al zijn vragen zijn – op een los eindje na – beantwoord.

3.2 Verweerster meent overigens dat de klacht ongegrond is en heeft daartoe het volgende aangevoerd.

3.3 Verweerster heeft klager telkens op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen. Een schriftelijke bevestiging van de uitdiensttreding – een ongetekende vaststellingsovereenkomst – heeft klager zelf aan verweerster verstrekt; verweerster hoefde de overeenkomst aldus niet bij de wederpartij op te vragen. De vragen over achterstallig loon heeft verweerster naar eigen zeggen voldoende beantwoord.

3.4 Met betrekking tot klachtonderdeel d) erkent verweerster dat zij het dossier van klager niet bij zijn voormalig advocaat heeft opgevraagd. Verweerster stelt zich evenwel op het standpunt dat het dossier niet nodig was voor de beantwoording van de door klager gestelde vragen. In het kader van de klachtbehandeling is het dossier alsnog opgevraagd; de inhoud heeft geen nieuw licht op de zaak geworpen.

3.5 Met betrekking tot klachtonderdeel e) voert verweerster aan dat zij klager bij herhaling heeft medegedeeld dat hij geen recht meer heeft op WW. Verweerster heeft tijdig en adequaat op e-mailberichten van klager gereageerd. Verweerster heeft niets anders gedaan dan haar juridische bevindingen aan klager meedelen, aldus – steeds – verweerster.

3.6 Verweerster heeft de klacht ook overigens gemotiveerd bestreden. Op het verweer wordt hierna waar nodig ingegaan.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals het procesrisico en het kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. De voorzitter zal de klacht onder meer aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdelen a)

4.2 Ten aanzien van de klacht dat verweerster klager niet op de hoogte heeft gehouden van de ontwikkelingen stelt de voorzitter vast dat van de juistheid van dat verwijt niet is gebleken. Klachtonderdeel a) is derhalve kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b) overweegt de voorzitter dat klager niet heeft betwist dat de datum van uitdiensttreding reeds bleek uit de vaststellingsovereenkomst die klager zelf aan verweerster had verstrekt. De voorzitter is onder die omstandigheden van oordeel dat het verweerster niet tuchtrechtelijk kan worden verweten dat zij niet alsnog een bevestiging van de datum van uitdiensttreding heeft opgevraagd. Dit geldt te meer nu niet is gebleken dat zij dat, ondanks de inhoud van de vaststellingsovereenkomst, aan klager had toegezegd. Klachtonderdeel b) is mitsdien kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c)

4.4 De voorzitter overweegt dat verweerster in haar e-mail van 21 november 2014 (vergelijk hiervoor in 1.5) uitgebreid is ingegaan op de loonvordering van klager. Verweerster heeft in heldere bewoordingen uitgelegd dat – en waarom – de loonvordering lager uitkwam dan het door klager beoogde bedrag van (ongeveer) € 4.000,--. Niet valt in te zien dat en waarom het advies van verweerster op dit punt niet zou voldoen aan de professionele standaard. Klachtonderdeel c) is daarmee kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel d)

4.5 Verweerster erkent dat ze het dossier van klager niet heeft opgevraagd bij de vorige advocaat maar geeft aan dat ze het dossier niet nodig had voor de beantwoording van de – in eerste instantie – door klager gestelde vragen. Nadat een kantoorgenoot van verweerster het dossier alsnog had opgevraagd en bestudeerd, is gebleken dat het dossier inderdaad niet tot nieuwe inzichten heeft geleid. Klager heeft dit niet betwist.

4.6 De voorzitter overweegt dat de afweging om een dossier al dan niet op te vragen, in beginsel valt onder de vrijheid die een advocaat heeft bij het bepalen van zijn aanpak van de zaak. De voorzitter is tegen die achtergrond van oordeel dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is. Ook klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel e)

4.7 Ten aanzien van de klacht dat verweerster heeft nagelaten het recht van klager op WW te effectueren, verweert verweerster zich met de stelling dat klager geen recht meer had op WW. Verweerster heeft klager daarover geadviseerd (zie hiervoor 1.2). Klager heeft bovendien vervolgens ook zelf aangegeven dat het aanvragen van een WW uitkering niet nodig was omdat hij inmiddels een baan had (vergelijk hiervoor 1.3).

4.8 De voorzitter is van oordeel dat verweerster in de gegeven omstandigheden niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door geen WW uitkering voor klager aan te vragen. Ook klachtonderdeel e) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel f)

4.9 Met klachtonderdeel f) maakt klager verweerster het verwijt dat ze niet is ingegaan op het aanbod van de wederpartij om haar een kopie toe te sturen van de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst. Verweerster heeft onweersproken gesteld dat ze al over (een kopie van) de vaststellingsovereenkomst beschikte en dat vaststaat dat een door beide partijen getekende vaststellingsovereenkomst niet bestaat. Ook klachtonderdeel f) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel g)

4.10 Dat verweerster niet direct – naar de voorzitter begrijpt; onvoldoende voortvarend – heeft gereageerd op e-mailberichten is de voorzitter niet gebleken. Klager heeft dit onderdeel van zijn klacht onvoldoende onderbouwd. Klachtonderdeel g) is derhalve kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel h)

4.11 Ook klachtonderdeel h) is kennelijk ongegrond. De voorzitter stelt vast dat van de juistheid van het verwijt dat verweerster heeft geprobeerd klager ertoe te bewegen de handdoek in de ring te gooien, niet is gebleken. Verweerster heeft klager een helder advies gegeven over de juridische (on)mogelijkheden in zijn zaak. Dat klager het kennelijk niet eens is met die adviezen, kan verweerster niet tuchtrechtelijk worden verweten.

4.12 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S.M. Balkema als griffier op 21 januari 2016.

Griffier  Voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 21 januari 2016 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamernummer BR302, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam (fax: 088-2053702). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.