Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-01-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2016:7

Zaaknummer

15-221A

Inhoudsindicatie

Dekenbezwaar. De kwaliteit van de dienstverlening van verweerder voldoet niet aan de eisen van vakbekwaamheid die daaraan mogen worden gesteld. Bezwaar gedeeltelijk gegrond. Waarschuwing en kostenveroordeling.

Uitspraak

Beslissing van 11 januari 2016

in de zaak 15-221A

naar aanleiding van de klacht van:

de deken van de Orde van Advocaten in het arronissement Amsterdam

tegen:

    

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 1 oktober 2015 met kenmerk 4015-0651, door de raad ontvangen op 2 oktober 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam zijn bezwaar ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 17 november 2015 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in § 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 11 alsmede stuk A van de bij die brief gevoegde inventarislijst. Tevens heeft de raad kennis genomen van de brief met bijlage van verweerder van 6 november 2015.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van het dekenbezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1 Verweerder heeft mevrouw S. vanaf 14 juli 2014 bijgestaan in een beroepsprocedure tegen een beslissing op bezwaar van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna UWV) van 7 juli 2014. In die beslissing is het bezwaar van mevrouw S. tegen het besluit van het UWV om de aan haar toegekende WW-uitkering over de periode van 27 februari 2012 tot en met 7 oktober 2012 te herzien en terug te vorderen omdat zij niet aan het UWV had doorgegeven dat zij in die periode bij een drietal werkgevers heeft gewerkt, alsmede het bezwaar van mevrouw S. tegen het besluit van het UWV om aan haar een boete op te leggen ongegrond verklaard.

2.2 Op 5 augustus 2014 heeft verweerder namens mevrouw S. beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar. Het beroepschrift luidt, voor zover van belang:

“MOTIVERING VAN HET BEROEP

1.    Eiseres [mevrouw S., RvD] is van oordeel dat het besluit niet zorgvuldig is genomen, niet deugdelijk is onderbouwd en er heeft geen belangenafweging plaatsgevonden bij het nemen van het besluit.

2.    Eiseres is van oordeel dat verweerder [het UWV, RvD] ten onrechte stelt dat eiseres in loondienst was bij stichting Cordaan, Impact Personeel en Nuzorg/Eduardo. Eiseres meent nimmer in loondienst te zijn geweest bij de hiervoor genoemde instellingen en heeft dan ook nimmer loon uit arbeid ontvangen van deze instellingen. Eiseres diende vanuit haar opleiding een aantal stages te lopen. Eiseres heeft aan deze voorwaarde voldaan door bij de hiervoor genoemde instellingen stage te lopen. Eiseres heeft gedurende haar stages bij de hiervoor genoemde instellingen maandelijks een stagevergoeding ontvangen. Eiseres was nimmer op de hoogte van het feit dat zij deze inkomsten diende te melden bij verweerder, aangezien het om een stagevergoeding gaat en niet om loon uit arbeid. Eiseres meent dan ook dat zij niet tekort is geschoten in haar mededelingsplicht en niet verwijtbaar heeft gehandeld.

3.    Wijders is eiseres van oordeel dat de opgelegde sanctie van verweerder een buiten proportionele maatregel is. (...)

4. Bovendien heeft verweerder geen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiseres. Eiseres mist de financiële draagkracht om de vordering ten bedrage van € 5.548,46 en de boete ten bedrage van € 560,00 (ineens) te voldoen.

5.    Het beroep wordt op nader aan te voeren gronden gemaakt. Eiseres verzoekt u een nadere termijn te stellen, waarbinnen zij de gronden van het beroep aan kan voeren. (...)”

2.3 Bij brief van 12 augustus 2014 heeft verweerder een kopie van het beroepschrift aan mevrouw S. gestuurd met de vraag of zij nog aanvullingen had. Bij brief van 17 augustus 2014 heeft mevrouw S. verweerder meegedeeld dat het beroepschrift er goed uit ziet en dat zij geen op- of aanmerkingen heeft.

2.4 Bij brief van 24 september 2014 heeft de rechtbank de door het UWV ingediende stukken aan verweerder gestuurd. Bij brief van 14 oktober 2014 heeft de rechtbank het door het UWV ingediende verweerschrift aan verweerder gestuurd.

2.5 Bij besluit van 27 oktober 2014 heeft het UWV de aflossingscapaciteit van mevrouw S. op nihil gesteld.

2.6 Bij brief van 19 december 2014 heeft de rechtbank verweerder meegedeeld dat de zitting zal plaatsvinden op 19 februari 2015 en hem erop gewezen dat hij nog nieuwe stukken naar de rechtbank kan sturen, maar dat hij er dan wel voor moet zorgen dat de rechtbank deze stukken uiterlijk de elfde dag voor de zitting heeft ontvangen.

2.7 Bij beslissing op bezwaar van 6 februari 2015 heeft het UWV het bezwaar van mevrouw S. tegen de opgelegde boete alsnog gegrond verklaard en de boete verlaagd van € 560,00 naar € 26,00. Het totale bedrag van de terugvordering is bijgesteld van € 5.917,56 naar € 5.383,76.

2.8 Bij brief van 9 februari 2015 heeft de rechtbank het door het UWV ingediende aanvullende verweerschrift met daarbij aanvullende stukken aan verweerder gestuurd.

2.9 Op 19 februari 2015 heeft de zitting plaatsgevonden. De rechtbank heeft mondeling uitspraak gedaan en het beroep van mevrouw S. ongegrond verklaard. De mondelinge uitspraak is neergelegd in een proces-verbaal en luidt, voor zover van belang:

“4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder [het UWV, RvD] door middel van de overgelegde arbeidsovereenkomsten, die zich in het dossier bevinden, heeft aangetoond dat eiseres [mevrouw S., RvD] loon uit dienstverband heeft ontvangen. Eiseres heeft haar stellingen met nog niet een begin van bewijs aangetoond, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. (...)” 

2.10 Op 25 februari 2015 heeft de behandeld rechter een e-mail gestuurd aan de voorzitter van de Afdeling publiekrecht van de rechtbank Amsterdam. In de e-mail staat, voor zover van belang:

“Vorige week donderdag 19 feb hadden [de griffier] en ik [verweerder] op zitting. (...)

[Verweerder] had geen (tot rudimentaire) gronden in z’n beroepschrift opgenomen. Hij had er wel bijgeschreven dat hij uitdrukkelijk nog nadere aanvullende gronden zou indienen. Voor de zitting is er nog een nieuw besluit genomen door verweerder. Daarop heeft [verweerder] niet meer gereageerd.

[De griffier] heeft de dag van de zitting nog geprobeerd het kantoor van [verweerder] te bereiken; de zitting was ’s middags. Zoals gebruikelijk belde hij niet terug.

Ter zitting vroeg ik (...) waarom hij ondanks zijn uitdrukkelijke toezegging geen aanvullende beroepsgronden had ingediend. Hij begon op luide, argumentatieve toon mij ervan te beschuldigen dat de rechtbank hem geen termijn voor het indienen van nadere gronden had gegeven.

Ter zitting kwam hij nog met iets.

De zaak gaat over de vraag of eiseres haar inkomsten had moeten opgeven aan het UWV. Ter zitting herhaalde [verweerder] wat hij in zijn eerste beroepschrift had aangevoerd, met een summiere motivering erbij: de werkgever van eiseres had haar een 0-uren-contract gegeven in de vorm van een stage; dus haar loon was wel een stagevergoeding (hoefde ze dus niet op te geven aan het UWV). Totale onzin, met voorbijgaan aan de (zeer vele) bewijsstukken die het UWV hieromtrent had overgelegd. Desgevraagd reageerde hij ook niet op die bewijsstukken. (...)”

2.11 De president van de rechtbank Amsterdam heeft de deken op 31 maart 201 geïnformeerd over voornoemd signaal. Bij brief van 23 april 2015 heeft de deken verweerder meegedeeld dat er van de rechtbank Amsterdam een signaal over hem is ontvangen en hem verzocht een afschrift van het dossier te doen toekomen.

2.12 Bij brief aan de deken van 4 mei 2015 heeft verweerder gereageerd op het signaal van de rechtbank Amsterdam en het desbetreffende dossier toegestuurd.

2.13 De deken heeft het dossier bestudeerd en verweerder bij brief van 29 juni 2015 meegedeeld voornemens te zijn een dekenbezwaar tegen hem in te dienen. Verweerder is in de gelegenheid gesteld te reageren op de door de deken geformuleerde bezwaren. Bij brief van 28 juli 2015 heeft verweerder gereageerd.

2.14 Bij brief van 8 september 2015 heeft de deken desgevraagd een kopie van het signaal van de behandeld rechter aan verweerder doen toekomen en verweerder meegedeeld dat er definitief een dekenbezwaar zal worden ingediend. Bij brief van 21 september 2015 heeft verweerder hierop gereageerd.

3    BEZWAAR

3.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    een aan hem toevertrouwde zaak onzorgvuldig en ondeskundig heeft behandeld, door een kansloze vervolgprocedure bij de rechtbank aanhangig te maken en daarbij geen andere gronden aan te voeren dan die al in eerste instantie waren aangevoerd;

b)    de cliënte daarbij onvoldoende heeft voorgelicht en gewezen op de gevolgen van de door haar – en in het verlengde daarvan verweerder – gekozen strategie;

c)    op vragen van de rechtbank waarom hij geen aanvullende gronden had aangevoerd onprofessioneel en onbetamelijk heeft gereageerd;

d)    tijd heeft gedeclareerd voor de beroepsprocedure terwijl geen toereikende gronden konden worden c.q. zijn aangevoerd, waardoor de zaak bij voorbaat kansloos kan worden geacht.

4    VERWEER

4.1    Verweerder voert aan dat in het beroepschrift vier gronden staan die gemotiveerd zijn naar aanleiding van de stukken die door mevrouw S. zijn ingediend in de bezwaarfase. Verweerder heeft gemeend de lijn die mevrouw S. in haar bezwaarschrift had uitgezet, zoveel mogelijk te bewaren en er bestond ook geen behoefte aan een aanvulling, omdat het beroepschrift reeds de gronden bevatte. Verweerder heeft een zeer intensief contact gehad met mevrouw S., waarbij de te voeren strategie uitvoerig is besproken. Verweerder heeft mevrouw S. hierbij gewezen op de risico’s. Verweerder betwist dat hij op luide toon tegen de rechtbank heeft gesproken; hij heeft immer eerbied en ontzag voor de rechterlijke macht. Verweerder heeft op de zitting zijn pleitnotities voorgedragen en is in de tweede termijn nader ingegaan op de stellingen van het UWV. Verweerder is dan ook van oordeel dat er voldoende is gereageerd op de stellingen van het UWV. Overigens heeft het beroep een positief resultaat opgeleverd: de invordering is stopgezet.

5    BEOORDELING

Ad bezwaaronderdelen a) en b)

5.1    Deze bezwaaronderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling en zien op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder aan mevrouw S.

5.2    De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening van een advocaat aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

5.3    De raad is allereerst van oordeel dat, anders dan verweerder ter zitting heeft aangevoerd, de deken ontvankelijk is in zijn klacht. Het is juist dat de deken wordt geacht niet ieder mogelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen ter kennis van de raad te brengen, doch enkel te klagen indien het algemeen belang zulks vordert. De deken heeft ter zitting echter genoegzaam toegelicht waarom onderhavige klacht valt onder het algemeen belang.

5.4 De raad is voorts met de deken van oordeel dat de rechtshulpverlening van verweerder aan mevrouw S. niet voldoet aan de eisen van vakbekwaamheid die daaraan mogen worden gesteld. De raad overweegt hiertoe allereerst dat uit het procesdossier van de zaak van mevrouw S. dat aan de raad ter beschikking is gesteld, niet blijkt dat verweerder mevrouw S. vooraf schriftelijk heeft geadviseerd over de kansen en de risico’s van een beroepsprocedure. Dit had wel op de weg van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat gelegen. In het beroepschrift dat verweerder namens mevrouw S. heeft ingediend heeft verweerder zich voorts beperkt tot een aantal algemene gronden en heeft hij het argument dat mevrouw S. reeds in bezwaar had aangevoerd herhaald, zonder dit nader te onderbouwen. Dit had wel op de weg van verweerder gelegen, temeer nu het UWV dit argument reeds in de beslissing op bezwaar gemotiveerd had weerlegd. Verweerder heeft voorts in het beroepschrift aangegeven dat er nadere beroepsgronden zouden volgen. Verweerder heeft echter geen nadere gronden aangevoerd. Dat de rechtbank verweerder geen termijn heeft gegeven voor het indienen van nadere gronden, zoals verweerder heeft aangevoerd, doet hier niet aan af, nu de rechtbank verweerder bij brief van 19 december 2014 heeft meegedeeld dat hij tot elf dagen voor de zitting nieuwe stukken, waaronder de raad tevens nadere gronden verstaat, kan indienen. Uit het procesdossier blijkt op geen enkele wijze dat verweerder getracht heeft de met vele bewijsstukken onderbouwde argumenten van het UWV te weerleggen. Zo blijkt bijvoorbeeld niet dat verweerder getracht heeft een verklaring te verkrijgen van de ‘inleners’ van mevrouw S waarmee hij zijn stellingen had kunnen onderbouwen. Ook dit had op de weg van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat gelegen. De raad is dan ook met de deken van oordeel dat verweerder de zaak van mevrouw S. onzorgvuldig en ondeskundig heeft behandeld en mevrouw S. onvoldoende heeft voorgelicht. Hieraan doet niet af dat mevrouw S. heeft verklaard tevreden te zijn met de bijstand door verweerder. Bezwaaronderdelen a) en b) zijn dan ook gegrond.

Ad bezwaaronderdeel c)

5.5    Dit bezwaaronderdeel ziet op de bejegening door verweerder van de rechtbank.

5.6    De raad overweegt als volgt. De deken verwijt verweerder onprofessioneel en onbetamelijk te hebben gereageerd op vragen van de rechtbank. In de e-mail van de behandeld rechter d.d. 25 februari 2015 (zie § 2.10) staat echter dat verweerder op luide, argumentatieve toon heeft gereageerd op vragen van de rechtbank. Daargelaten de vraag of het op luide, argumentatieve toon reageren op vragen van de rechtbank te kwalificeren is als onprofessioneel en onbetamelijk, heeft verweerder betwist dat hij op luide toon heeft gereageerd op vragen van de rechtbank. Nu er geen proces-verbaal is opgemaakt van het verhandelde ter zitting en het dossier behalve de e-mail van de behandelend rechter geen andere aanwijzingen bevat dat verweerder zich inderdaad onbetamelijk en onprofessioneel heeft gedragen, kan dat in deze procedure niet worden vastgesteld. Bezwaaronderdeel c) is dan ook ongegrond.  

Ad bezwaaronderdeel d)

5.7 De deken heeft ter zitting nader toegelicht dat dit bezwaaronderdeel ziet op de zitting die heeft plaatsgevonden op 19 februari 2015. Volgens de deken heeft verweerder de zitting ten onrechte door laten gaan, nu het UWV de aflossingscapaciteit van mevrouw S. op nihil had gesteld en de boete had verlaagd naar € 26,00. Hiermee had verweerder genoegen moeten nemen, aldus de deken.

5.8 De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft ter zitting nader toegelicht dat het doel van de beroepsprocedure was om het terugvorderingsbesluit en daarmee de boete door de rechtbank vernietigd te krijgen. Dat het UWV de invordering had stopgezet vanwege een gebrek aan aflossingscapaciteit aan de zijde van mevrouw S. betekent immers niet dat daarmee (ook) het terugvorderingsbesluit van tafel is. Zodra mevrouw S. weer capaciteit zou hebben om af te lossen, zou zij dat ook moeten doen zolang het terugvorderingsbesluit niet is vernietigd. Verweerder heeft daarom op de zitting bij de rechtbank gepleit voor vernietiging van het terugvorderingsbesluit. Verweerder had daar naar eigen zeggen ook goede argumenten voor. De raad is gelet op de door verweerder gegeven toelichting van oordeel dat niet gezegd kan worden dat (de cliënte van) verweerder geen belang meer had bij de zitting van 19 februari 2015. Bezwaaronderdeel d) is dan ook ongegrond.

6    MAATREGEL

6.1    De kwaliteit van de dienstverlening van verweerder aan mevrouw S. voldoet niet aan de eisen van vakbekwaamheid die daaraan mogen worden gesteld. De raad acht de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

7.    KOSTENVEROORDELING

7.1 De raad ziet termen aanwezig om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid van de nieuwe Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen een maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer van deze klachtprocedure.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart bezwaaronderdelen a) en b) gegrond;

-    verklaart bezwaaronderdelen c) en d) ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. S. van Andel, A. de Groot, S. Wieberdink en M. Ynzonides, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 januari 2016.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 11 januari 2016 per aangetekende brief verzonden aan:

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

en per gewone post aan:

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-    het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan, ten aanzien van de bezwaaronderdelen c) en d) hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan, ten aanzien van de klachtonderdelen a) en b) hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 - 205 3770 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl