Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-01-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2016:13

Zaaknummer

15-228A

Inhoudsindicatie

Klacht tegen collega advocaat deels gegrond zonder oplegging van maatregel. Overleggen confraternele correspondentie.

Uitspraak

Beslissing van 5 januari 2016

in de zaak 15-228A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 20 april 2015 heeft klager zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam beklaagd over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 1 oktober 2015 met kenmerk 4015 0288, door de raad ontvangen op 2 oktober 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 november 2015 in aanwezigheid van verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    de in 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad;

-    de stukken genummerd 1 t/m 11 zoals vermeld op de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klager stond het schoolbestuur bij van een school waarvan een leerling werd geschorst wegens aanhoudende gedragsproblemen welke de school met de leerling ondervond en waardoor ook de veiligheid van de medeleerlingen in het geding zou zijn. Verweerder kwam namens de leerling op door middel van een bezwaarschrift en door het aanhangig maken van een kort geding.

2.2    Het kort geding werd behandeld op 12 maart 2015. Ter zitting is onder meer afgesproken dat partijen na de zitting spoedig met elkaar in gesprek zouden gaan over plaatsing van de leerling op een andere scholengemeenschap, zulks in het bijzijn van hun advocaten. Afgesproken werd dat de voorzieningenrechter binnen een week na de zitting zou worden geïnformeerd over de uitkomst van het gesprek tussen partijen.

2.3    Bij e-mail van maandag 16 maart 2015 14:42 uur aan verweerder heeft klager meegedeeld dat de beoogde scholengemeenschap het in verband met de voor de leerling te maken frisse start, niet passend vond om het intakegesprek in aanwezigheid van de advocaten te laten plaatsvinden. Klager heeft voorgesteld om het gesprek uitsluitend te laten plaatsvinden tussen de leerling, zijn ouders en de zorgcoördinatoren en verweerder gevraagd of hij en zijn cliënt zich daarmee kunnen verenigen.

2.4    Bij e-mail van 18 maart 2015 17:52 uur aan verweerder heeft klager geschreven:

Van u heb ik niets meer vernomen op mijn e-mail van jl. maandag. Ik ga er vanuit dat [leerling] en zijn ouders morgen komen en dat het gesprek met de zorgcoördinatoren zonder advocaten plaatsvindt.

2.5    Bij e-mail van 18 maart 2015 18:11 uur aan klager heeft verweerder geschreven:

Uw e-mailbericht bevatte niet datgene dat tijdens de zitting in Utrecht ten overstaan van de rechtbank is afgesproken en toegezegd. Het is de [scholengemeenschap A] respectievelijk [scholengemeenschap B] die hier weer een geheel eigen invulling aan geeft.

Door mij is afgelopen maandag wel een bericht met bovengenoemde constatering uitgegaan naar u, maar u geeft geen blijk ervan dat daadwerkelijk te hebben ontvangen, wat overigens niet afdoet aan mijn constatering.

Ik heb dan ook de rechtbank hierover heden bericht met het verzoek alsnog te beslissen, van welk verzoek bijgaande kopie.

2.6    Als bijlage bij de aan de rechtbank gerichte faxbrief van 18 maart 2015 heeft verweerder een kopie meegezonden van een op 16 maart 2015 aan klager gericht e-mailbericht. Blijkens het verzendrapport is bedoelde faxbrief met bijlagen op 18 maart 2015 om 16:55 uur aan de rechtbank verzonden.

2.7    Bij e-mail van 19 maart 2015 aan verweerder heeft klager onder meer geschreven:

Ik kom zo op de zaak terug, maar verzoek u vooreerst een kopie van uw email aan mij toe te sturen. De email die u meestuurt naar de Rechtbank, gedateerd op 16 maart en aan mij gericht, heb ik niet eerder gezien en bij mijn weten ook nooit ontvangen. Ik ga er voorts vanuit, dat nu u zonder enig overleg correspondentie tussen ons door u wordt overgelegd u er geen bezwaar tegen heeft als ik hetzelfde doe, indien nodig geoordeeld dezerzijds.

2.8    Omdat een reactie zijdens verweerder uitbleef, heeft klager zijnerzijds de rechtbank geadieerd en een kopie aan verweerder gezonden.

2.9    Bij e-mail van 19 maart 2015 17:50 uur aan klager heeft verweerder onder meer geschreven:

    Dat wellicht de communicatie niet optimaal is verlopen betreur ik. Echter, de werkelijkheid zoals u die presenteert in uw bericht van heden aan de rechtbank behoeft ook enige aanpassing.

    Ter zitting op 12 maart jl. zijn de nodige toezeggingen en afspraken gemaakt. Daar ik afgelopen maandag, 16 maart van u noch van uw cliënte noch [scholengemeenschap B] had vernomen en ouders evenmin waren benaderd, heb ik uw waarnemer ter zitting, uw kantoorgenoot [mr. L] per

e-mail en fax van uw kantoor hierover aangeschreven, zie bijlage. Ik meen er van te mogen uitgaan dat u dat bericht onder ogen hebt gekregen. Op het vervolgens door u gestuurde e-mailbericht wordt volstrekt aan het door mij in voornoemd bericht gestelde voorbijgegaan. Voor het door u daarin voor donderdag 19 maart zonder exact tijdstip, dus vandaag aangekondigde gesprek op [scholengemeenschap A] is nimmer rechtstreeks met de ouders contact gezocht door [scholengemeenschap A] of [scholengemeenschap B], wat toch voor de hand had gelegen.

2.10    Naar aanleiding van de brieven van verweerder en klager aan de rechtbank heeft de rechtbank verweerder bij brief van 20 maart 2015 verzocht om de rechtbank vóór 24 maart 2015 te berichten of er nog een procesbelang bestaat bij het treffen van een voorlopige voorziening.

2.11    Na verdere communicatie tussen partijen heeft op 23 maart 2015 alsnog een gesprek plaatsgevonden tussen de leerling, zijn ouders, beide rectoren en beide advocaten. In dit gesprek is afgesproken dat op het bezwaarschrift nog een reactie zou komen zijdens de cliënte van klager. Verweerder heeft de rechtbank bericht af te zien van een inhoudelijke beslissing, maar heeft namens zijn cliënt verzocht om een kostenveroordeling op grond van de Algemene wet bestuursrecht.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a)    zijn bericht aan de rechtbank niet gelijktijdig aan klager heeft doen toekomen;

b)    zonder overleg in rechte confraternele correspondentie heeft overgelegd;

c)    een valse voorstelling van zaken aan de rechter heeft gegeven.

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Met klachtonderdeel a) verwijt klager verweerder dat hij zijn faxbrief aan de rechtbank van 18 maart 2015, welke faxbrief blijkens het verzendrapport om 16:55 uur is verzonden, pas om 18:11 uur aan klager heeft toegezonden. Door aldus te handelen heeft verweerder naar het oordeel van klager in strijd gehandeld met het bepaalde in gedragsregel 15 lid 1, welke regel voorschrijft dat in geval een advocaat zich schriftelijk tot de rechter wendt, hij zulks doet onder gelijktijdige toezending van een kopie van dit bericht aan de wederpartij. Blijkens de slotzin van lid 1 is het belang van gedragsregel 15 erin gelegen dat de advocaat van de wederpartij voldoende gelegenheid heeft om op de aan de rechter gedane mededelingen te reageren.

4.2    Volgens klager heeft verweerder ruim vijf kwartier gewacht met het toezenden van een kopie aan klager, waardoor het bericht pas na zessen werd ontvangen en klager daarvan eerst de volgende dag kennis heeft kunnen nemen. Verweerder heeft daartegenover gesteld dat gelet op het tijdstip van verzending, te weten einde kantoortijd van de griffie, het geenszins in de lijn der verwachtingen lag dat de fax nog diezelfde dag onder de aandacht van de voorzieningenrechter zou worden gebracht. Verder is het volgens verweerder onvermijdelijk dat tussen het verzenden van een bericht aan de rechtbank en verzending van een bericht aan de wederpartij enige vertraging optreedt, terwijl verweerder klager het bericht ongeveer een uur na verzending aan de rechtbank heeft doen toekomen. Ten slotte heeft verweerder ter zitting verklaard dat hij heeft gewacht met het doorsturen van een kopie, omdat hij intussen weer een bericht van klager had ontvangen, waarop hij wilde reageren en dat hij een en ander heeft gecombineerd.

4.3    De raad oordeelt als volgt. Hoewel een kopie van zijn bericht aan de rechtbank niet helemaal gelijktijdig aan klager is toegezonden, heeft verweerder naar het oordeel van de raad voldoende voortvarend gehandeld. Niet is gebleken dat verweerder bewust heeft gewacht met toezending van de kopie, terwijl klager of diens cliënte blijkens de hiervoor onder 2.10 weergegeven reactie van de rechtbank door de vertraagde toezending niet in zijn/haar belang is geschaad.

4.4    Het klachtonderdeel is mitsdien ongegrond.

Ad klachtonderdelen b) en c)

4.5    Deze klachtonderdelen hangen samen en zullen gezamenlijk worden beoordeeld. Klachtonderdeel b) ziet op het zonder overleg toezenden van confraternele correspondentie aan de rechter, terwijl klachtonderdeel c) ziet op het geven van een valse voorstelling aan de rechter. Beide klachtonderdelen zien op een e-mail van verweerder aan klager van 16 maart 2015, welke e-mail door verweerder als bijlage bij zijn faxbrief van 18 maart 2015 aan de rechtbank is toegezonden. Klager betwist de bewuste

e-mail te hebben ontvangen. Voorts heeft klager aangevoerd dat indien verweerder dacht dat hij de bewuste e-mail aan klager had verzonden, hij overeenkomstig gedragsregel 12 lid 1 toestemming had dienen te vragen voor verzending ervan aan de rechtbank. Indien verweerder wist dat hij de bewust e-mail niet aan klager had toegezonden, dan heeft hij zich door toezending ervan aan de rechtbank schuldig gemaakt aan misleiding van de rechtbank, aldus klager.

4.6    Verweerder heeft gesteld dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij de

e-mail had verzonden, maar erkent dat hij de betreffende brief zonder toestemming van klager aan de rechtbank heeft verzonden. 

4.7    Naar het oordeel van de raad is uit de stukken noch uit hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, komen vast te staan dat verweerder de bewuste

e-mail opzettelijk niet aan klager heeft verzonden. Klachtonderdeel c) is dan ook ongegrond. Nu verweerder heeft erkend dat hij de confraternele brief zonder toestemming aan de rechtbank heeft gezonden, is klachtonderdeel b) gegrond.

5    MAATREGEL

5.1    Ondanks de gegrondheid van onderdeel b) van de klacht acht de raad in het onderhavige geval termen aanwezig om aan verweerder geen maatregel op te leggen. Daarbij wordt overwogen dat verweerder niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld en ter zitting inzicht heeft getoond in de onjuistheid van zijn handelwijze.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel b gegrond;

-    verklaart klachtonderdelen a en c ongegrond;

-    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd.

 .

Aldus gewezen door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. A.S. Kamphuis, M. Middeldorp, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 5 januari 2016.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 5 januari 2016 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

en per gewone post aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-    het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan, ten aanzien van de klachtonderdelen a) en c) hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    klager 

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan, ten aanzien van de klachtonderdeel b) hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 - 205 3770 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl