Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-01-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2016:11

Zaaknummer

15-526/A/NH

Inhoudsindicatie

Wrakingsverzoek. Niet gebleken van partijdigheid. Wrakingsverzoek ongegrond. Wrakingsverzoek van de wrakingskamer niet in behandeling genomen op grond van misbruik van recht.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 11 januari 2016

in de zaak 15-526/A/NH

naar aanleiding van de wrakingsverzoeken van:

verzoeker

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna de raad) is een klachtzaak aanhangig onder nummer 15-175NH met verzoeker als klager.

1.2    De klacht van verzoeker is bij beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van 4 september 2015 kennelijk niet-ontvankelijk en kennelijk ongegrond verklaard. Verzoeker is hiertegen in verzet gekomen bij verzetschrift van 30 september 2015, door de raad ontvangen op 30 september 2015.

1.3    Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het verzet op 3 november 2015 heeft verzoeker een verzoek gedaan tot wraking van verweerder, de voorzitter van de raad.

1.4    De voorzitter heeft niet in de wraking berust en heeft bij brief van 11 november 2015 verweer gevoerd tegen het wrakingsverzoek.

1.5    Het wrakingsverzoek is op 14 december 2015 behandeld ter zitting van de wrakingskamer van de raad, in aanwezigheid van verzoeker.

1.6    Verzoeker heeft, nadat de mondelinge behandeling van zijn wrakingsverzoek was gesloten, de voorzitter van de wrakingskamer gewraakt. Verzoeker heeft dit mondeling gedaan. Dit wrakingsverzoek is niet in behandeling genomen. Vervolgens heeft verzoeker de voorzitter van de wrakingskamer bij brief van 14 december 2015 gewraakt. De voorzitter van de wrakingskamer heeft niet in de wraking berust.

1.7    De raad heeft kennis genomen van:

-    het klachtdossier in de zaak 15-175NH;

-    de brieven van verzoeker van 11 en 26 augustus 2015;

-    de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van 4 september 2015;

-    de brief van klager van 8 september 2015;

-    het verzetschrift met bijlagen van verzoeker van 30 september 2015;

-    de brief van klager van 16 oktober 2015;

-    het proces-verbaal van de zitting van 3 november 2015;

-    het wrakingsverzoek van 3 november 2015;

-    het verweer van de gewraakte voorzitter van 11 november 2015;

-    het wrakingsverzoek van 14 december 2015.

2    HET VERZOEK OM WRAKING

2.1    Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek van 3 november 2015 het volgende ten grondslag gelegd:

a)    uit de communicatie met de voorzitter van de raad heeft verzoeker begrepen dat de voorzitter hem niet kan garanderen dat het beginsel van hoor en wederhoor zal worden toegepast;

b)    de voorzitter heeft niet toegestaan dat relevante stukken, in het bijzonder een brief van 26 maart 2002 van Accounting Plaza, aan de raad of aan verzoeker beschikbaar worden gesteld, waardoor er geen sprake is van een eerlijk proces.

2.2    De wraking van de wrakingskamer van 14 december 2015 heeft verzoeker aldus toegelicht dat de voorzitter niet is ingegaan op het voorstel van verzoeker om zowel het wrakingsverzoek als zijn klacht in te trekken onder de voorwaarde dat mr. W. (de wederpartij van verzoeker) aan de raad of aan verzoeker onder meer een afschrift van de brief van 26 maart 2002 doet toekomen. Uit de communicatie met de voorzitter heeft verzoeker begrepen dat in het onderhavige geval geen toepassing van het beginsel van hoor en wederhoor hoeft plaats te vinden. De voorzitter heeft het wrakingsverzoek zonder enige wettelijke grondslag geweigerd en verzoeker nagelaten te informeren op welke wettelijke grondslag zijn wrakingsverzoek geweigerd werd, aldus verzoeker.

3    VERWEER

3.1    Verweerder berust niet in het wrakingsverzoek en verzoekt de wrakingskamer het verzoek af te wijzen, nu dit zowel feitelijke als juridische grondslag mist. Uit het proces-verbaal van de zitting valt op te maken dat verweerder bezig was met het beantwoorden van vragen die verzoeker aan het begin van de zitting wenste te stellen. Met de inhoudelijke behandeling van de verzetgronden was de raad nog niet begonnen. Van vooringenomenheid of een objectieve vrees daarvoor in de zaak van verzoeker kon dan ook nog helemaal geen sprake zijn. Het beginsel van hoor en wederhoor is bij de behandeling van het verzet niet geschonden. Voorts is het niet zo dat verweerder het verzoek van verzoeker om het ter beschikking stellen van de brief van 26 maart 2002 aan de raad of aan hem heeft geweigerd. Een dergelijk verzoek heeft verzoeker op de zitting van 3 november 2015 niet gedaan. Voor zover verzoeker doelt op zijn brief van 27 oktober 2015 ten behoeve van de behandeling van het verzet en waarin hij aangeeft dat hij reeds tevergeefs aan de deken en de raad om een afschrift van de brief van 26 maart 2002 heeft verzocht, is verweerder in zijn beleving nog niet aan de behandeling van die brief toegekomen en is het ter beschikking stellen of hebben van de brief van 26 maart 2002 ook niet verhinderd.

4    BEOORDELING

Het wrakingsverzoek van 3 november 2015

4.1    Op grond van artikel 47 lid 2 Advocatenwet juncto artikel 512 Wetboek van Strafvordering kan de voorzitter van de raad worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.

4.2    Wraking is een middel dat partijen ten dienste staat om het hen, onder meer ingevolge artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM), toekomende recht op behandeling van hun zaak door (een) onpartijdige (tucht)rechter(s) af te dwingen.

4.3    Wraking is mogelijk op grond van feiten en omstandigheden waardoor de (tucht)rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Van dergelijke feiten en omstandigheden kan in de eerste plaats sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij dan wel het voorliggend geschil. Wraking is voorts mogelijk als feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling van de tuchtrechter, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is, in welk kader van belang is dat ook de schijn van partijdigheid wordt vermeden.

4.4    Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat de voorzitter uit hoofde van zijn aanstelling geacht moeten worden onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de voorzitter jegens een partij enige vooringenomenheid heeft, althans dat de bij een partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer van de raad zal het wrakingsverzoek aan de hand van deze en de in 4.2 en 4.3 weergegeven maatstaf beoordelen.

4.5    Met verweerder is de wrakingskamer van oordeel dat verzoeker geen feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht om te kunnen concluderen dat sprake is van partijdigheid van verweerder. Anders dan verzoeker heeft aangevoerd is het beginsel van hoor en wederhoor bij de behandeling van zijn verzet niet geschonden. Zoals verweerder blijkens het proces-verbaal van de zitting van 3 november 2015 reeds aan verzoeker heeft getracht uit te leggen, brengt de afwezigheid van mr. W. (en het door mr. W. niet voeren van verweer in de verzetzaak) niet mee dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden, nu  mr. W. daarvoor vrijwillig heeft gekozen. Dat verweerder niet zou hebben toegestaan dat relevante stukken, in het bijzonder de brief van 26 maart 2002 van Accounting Plaza, aan de raad of aan verzoeker beschikbaar zouden worden gesteld is, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet gebleken. 

4.6    Het voorgaande brengt mee dat het wrakingsverzoek ongegrond is.

Het wrakingsverzoek van 14 december 2015

4.7    Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek is verzoeker, naar aanleiding van zijn opmerkingen over de voorzitter van de wrakingskamer, meerdere keren in de gelegenheid gesteld een wrakingsverzoek in te dienen. Verzoeker heeft dit niet gedaan. Na sluiting van de zitting heeft verzoeker de voorzitter van de wrakingskamer alsnog gewraakt. De wrakingskamer zag op dat moment geen aanleiding dit verzoek in behandeling te nemen, aangezien verzoeker, zoals hiervoor reeds is overwogen, tijdens de zitting alle gelegenheid heeft gehad een wrakingsverzoek in te dienen. Verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek vervolgens op schrift gesteld. Uit de brief van verzoeker van 14 december 2015 blijkt dat verzoeker de voorzitter van de wrakingskamer wraakt op nagenoeg dezelfde gronden als die ten grondslag liggen aan het wrakingsverzoek van 3 november 2015. Het indienen van een wrakingsverzoek op nagenoeg dezelfde gronden als een eerder ingediend wrakingsverzoek is naar het oordeel van de wrakingskamer misbruik van recht. De wrakingskamer ziet geen aanleiding om een zitting te doen houden door een andere wrakingskamer voor de behandeling van dit wrakingsverzoek en zal het wrakingsverzoek dan ook niet in behandeling nemen.

4.8    De wrakingskamer overweegt ten overvloede dat in geval van misbruik van het wrakingsmiddel de wrakingskamer bevoegd is dat misbruik zelf vast te stellen en te bepalen dat een wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen. De wrakingskamer verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 14 mei 2008 (ECLI:NL:HR:2008:2364) en naar de uitspraak van het Hof van Discipline van 10 september 2010 (zaaknummer 5702).

4.9    Gelet op de aard van het wrakingsverzoek van 3 november 2015 en de wraking van de wrakingskamer, bestaat de gerede kans dat verzoeker de raad tijdens de volgende zitting opnieuw op lichtvaardige gronden zal wraken. De wrakingskamer bestempelt dit als misbruik van recht en zal daarom op grond van het bepaalde in artikel 47 lid 2 Advocatenwet en artikel 515 lid 4 Sv bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in de onderhavige klachtzaak niet in behandeling zal worden genomen.

BESLISSING

De wrakingskamer van de raad van discipline:

-    wijst het wrakingsverzoek van 3 november 2015 af;

-    bepaalt dat het wrakingsverzoek van 14 december 2015 buiten behandeling zal worden gelaten;

-    bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen.   

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. G. Kaaij, B. Roodveldt, S. Wieberdink en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 januari 2016.

Griffier    Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 11 januari 2015 verzonden aan:

-    verzoeker

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Tegen deze beslissing staat geen hoger beroep open.