Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-01-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2016:10

Zaaknummer

15-034A

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat. Verweerster heeft niet gehandeld zoals een advocaat betaamt door hoger beroep in te stellen terwijl dat niet kon. Klacht gedeeltelijk gegrond. Geen maatregel.

Uitspraak

Beslissing van 11 januari 2016

in de zaak 15-034A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 5 februari 2015 met kenmerk 4014-0661, door de raad ontvangen op 6 februari 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is gezamenlijk behandeld met de klacht tegen mr. S. met zaaknummer 15-100A ter zitting van de raad van 17 november 2015 in aanwezigheid van verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde, en mr. S. Klager heeft de raad voorafgaand aan de zitting bericht niet ter zitting te zullen verschijnen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de in § 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 10 van de bij die brief gevoegde inventarislijst. Tevens heeft de raad kennis genomen van de e-mails van klager van 9 en 11 november 2015.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerster heeft klager bijgestaan in twee overleveringsprocedures.

2.3    Op 26 januari 2012 heeft verweerster hoger beroep ingesteld tegen de beslissing tot afwijzing van het verzoek om opheffing van de overleveringsdetentie van klager. Ter zitting van 15 februari 2012 heeft het gerechtshof Amsterdam (hierna het Hof) het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.

2.4    Op 21 februari 2012 heeft een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank Amsterdam, waarbij de door de officier van justitie ingediende vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet strekkende tot het in behandeling nemen van een op 22 december 2011 door de Belgische autoriteiten ten laste van klager uitgevaardigd Europees aanhoudingsbevel (EAB) is behandeld. De officier van justitie heeft ter zitting verzocht de behandeling van de zaak aan te houden, omdat een dag voor de zitting een tweede EAB, gedateerd 16 februari 2012, ten laste van klager is ontvangen die vragen heeft opgeroepen over het eerste EAB. De officier van justitie heeft de rechtbank tevens verzocht de twee EAB’s gezamenlijk te behandelen. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens voor onbepaalde tijd geschorst, onder de bepaling dat de voortzetting van de behandeling in ieder geval voor 5 april 2012 dient plaats te vinden en de twee EAB’s tegelijkertijd worden behandeld.

2.5    De voortzetting van de behandeling heeft plaatsgevonden op 16 maart 2012. Verweerster is ter zitting terzijde gestaan door haar (toenmalige) kantoorgenoot, mr. S. Bij uitspraak van 16 maart 2012 heeft de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot het in behandeling nemen van het EAB ten laste van klager d.d. 16 februari 2012. Hiertoe heeft de rechtbank het volgende overwogen:

“Nu de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft laten weten niet langer op de verzochte overlevering aan te dringen, moet zij geacht worden het EAB te hebben ingetrokken. Daarmee is de grondslag aan de vordering tot het in behandeling nemen van dat EAB komen te ontvallen. De rechtbank zal de officier van justitie dan ook niet-ontvankelijk in die vordering verklaren.” 

2.6    Bij brief van 3 april 2012 heeft verweerster klager het volgende meegedeeld:

“De rechtbank heeft op 16 maart 2012 het openbaar ministerie in beide overleveringsverzoeken uit België niet-ontvankelijk verklaard. Daarmee zijn deze twee zaken tot een eind gekomen.

België kan opnieuw een overleveringsverzoek doen. Ook kan er nog in andere Europese landen een overleveringsverzoek openstaan. Tot slot kunt u uiteraard in België worden aangehouden voor het uitzitten van de twee straffen.

U kunt binnen drie maanden na 16 maart 2012 een verzoek bij de rechtbank indienen tot schadevergoeding voor de tijd die u in overleveringsdetentie heeft doorgebracht. (…) Overigens is het niet zeker dat een dergelijke schadevergoeding zal worden toegekend, nu de rechtbank het openbaar ministerie niet-ontvankelijk heeft verklaard in plaats van de overlevering ontoelaatbaar heeft verklaard. Indien u of uw advocaat voor dit verzoek nog stukken uit het dossier nodig heeft zal ik die uiteraard overleggen. (…) Mijn bijstand is hiermee ten einde gekomen. Ik wens u nog veel succes.”

2.7    Op 2 januari 2013 heeft klager verweerster een e-mail gestuurd waarin hij zich beklaagd over de gang van zaken. Verweerster heeft hierop bij e-mail van 3 januari 2013 gereageerd.

2.8    Bij brief van 6 augustus 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    klager heeft voorgelogen en opgelicht;

b)    een onjuist rechtsmiddel heeft ingediend;

c)    tijdens de zitting van 21 februari 2012 een belangrijk verweer heeft gevoerd zonder een zeer belangrijk en noodzakelijk bewijs te gebruiken;

d)    klager tijdens de laatste zitting helemaal niet meer heeft verdedigd;

e)    de deken vals heeft geïnformeerd.

4    VERWEER

4.1    Verweerster betwist dat zij klager zou hebben voorgelogen en opgelicht. Zij heeft klager tijdens de eerste gesprekken duidelijk voorgelicht dat zij zelf bijna twee jaar ervaring had als advocaat, dat haar kantoor gespecialiseerd is in internationaal strafrecht, waaronder overleveringsrecht, en dat zijzelf eveneens ervaring had in het overleveringsrecht. Deze informatie was correct. Het is juist dat verweerster ten onrechte hoger beroep heeft ingesteld tegen de beslissing tot afwijzing van het opheffingsverzoek en niet tegen de afwijzing van het schorsingsverzoek. Klager is hierdoor echter niet in zijn belangen geschaad, aangezien een hoger beroep tegen de afwijzing van het schorsingsverzoek geen kans van slagen zou hebben gehad. Verweerster heeft haar excuses aangeboden aan klager en uitgelegd dat zij er begrip voor had als klager zich liever door een andere advocaat wilde laten bijstaan. Klager wenste echter geen andere advocaat. Verweerster heeft klager voorts zeer intensief bijgestaan. Verweerster betwist dat zij tijdens de zitting van 21 februari 2012 een essentieel bewijs niet heeft gebruikt. Voorafgaand aan de zitting heeft zij stukken ingediend waaruit bleek dat het openbaar ministerie begin december 2011 wist dat de Belgische autoriteiten van plan waren een EAB uit te vaardigen. De rechtbank heeft hier geen consequenties aan verbonden, omdat een dergelijk plan onvoldoende aanleiding is om de termijnen te laten beginnen. De nadien ontvangen informatie, waar klager kennelijk op doelt, hield geen wezenlijk andere informatie in. Tijdens de tweede zitting, op 16 maart 2012, heeft de officier van justitie stukken overgelegd waaruit bleek dat de Belgische autoriteiten, mede vanwege de door verweerster opgeworpen vragen, de overleveringsverzoeken introkken. Dit was voor klager een positieve uitkomst. Het is vaste jurisprudentie dat bij het intrekken van de overleveringsverzoeken het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard. Er was dan ook geen enkele mogelijkheid om alsnog te bepleiten dat de overleveringsverzoeken moesten worden afgewezen; de overleveringsverzoeken bestonden immers juridisch gezien niet meer. Een verzoek tot afwijzing zou dan ook kansloos zijn geweest. Verweerster heeft in de bijstand aan klager alle zorg betracht die een advocaat betaamt. Zij heeft met succes de overlevering van klager naar België kunnen voorkomen, terwijl er geen andere uitkomst te verwachten was dan een niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Hoewel verweerster begrijpt dat het frustrerend is dat klager nu in Nederland met lege handen staat terwijl hij meerdere maanden in detentie heeft doorgebracht, is dat niet aan haar te wijten. Dat hier geen gebruikelijke schadevergoeding tegenover staat, is een keuze van de wetgever geweest, terwijl het aan de nieuwe advocaat van klager was om te proberen hier een oplossing voor te vinden, aldus – nog steeds – verweerster.

5    BEOORDELING

5.1    De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend vóór 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad van discipline behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster hem te hebben voorgelogen en opgelicht. Volgens klager heeft verweerster hem meegedeeld dat zij een specialist is op het gebied van het overleveringsrecht en dat zij daar veel ervaring mee heeft. Gebleken is echter dat dit niet het geval is, aldus klager.

5.3    De raad overweegt als volgt. Verweerster heeft gemotiveerd betwist dat zij klager heeft voorgelogen en opgelicht. Tegenover deze betwisting heeft klager zijn klacht niet onderbouwd. Derhalve is niet komen vast te staan dat verweerster klaagster heeft voorgelogen en opgelicht. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.4    Dit klachtonderdeel betreft het hoger beroep dat verweerster heeft ingesteld tegen de beslissing tot afwijzing van het verzoek om opheffing van de overleveringsdetentie van klager.

5.5    De raad overweegt als volgt. Verweerster heeft erkend dat zij ten onrechte hoger beroep heeft ingesteld tegen de beslissing tot afwijzing van het verzoek om opheffing van de overleveringsdetentie van klager en niet tegen de afwijzing van het schorsingsverzoek. Dat een hoger beroep tegen de afwijzing van het schorsingsverzoek kansloos zou zijn geweest, zoals verweerster stelt, maakt het voorgaande niet anders. Klachtonderdeel b) is dan ook gegrond. De raad kan overigens niet vaststellen dat klager door de handelwijze van verweerster in het geheel niet in enig belang is geschaad, maar niet is komen vast te staan dat klager wel in aanmerking zou zijn gekomen voor schadevergoeding indien verweerster wel hoger beroep had ingesteld tegen de afwijzing van het schorsingsverzoek, gelet op de geldende regelgeving.

Ad klachtonderdeel c)

5.6    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster op de zitting van 21 februari 2012 een belangrijk verweer te hebben gevoerd, zonder daarbij een zeer belangrijk en noodzakelijk bewijs te gebruiken.

5.7    De raad overweegt als volgt. Verweerster heeft gemotiveerd betwist dat zij op de zitting van 21 februari 2012 een belangrijk en noodzakelijk bewijs niet heeft gebruikt. Volgens verweerster hield de informatie waar klager op doelt geen wezenlijk andere informatie in dan de stukken die zij reeds bij de rechtbank had ingediend. Tegenover deze betwisting heeft klager zijn klacht niet onderbouwd. Derhalve is niet komen vast te staan dat verweerster de belangen van klager heeft beschadigd door “een zeer belangrijk en noodzakelijk bewijs” niet te gebruiken. Klachtonderdeel c) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.8    Dit klachtonderdeel ziet op het optreden van verweerster ter zitting van 16 maart 2012. Volgens klager heeft verweerster hem tijdens die zitting niet meer verdedigd, waardoor klager geen beroep kan doen op schadevergoeding.

5.9    De raad overweegt als volgt. Verweerster heeft betwist dat zij klager tijdens de zitting van 16 maart 2012 niet meer heeft verdedigd. Verweerster heeft toegelicht dat tijdens de zitting van 16 maart 2012 bleek dat de Belgische autoriteiten de overleveringsverzoeken ten laste van klager hadden ingetrokken. Het is vaste jurisprudentie dat het openbaar ministerie in zo’n geval niet-ontvankelijk wordt verklaard, hetgeen ook is gebeurd. Een verzoek tot het alsnog afwijzen van de overleveringsverzoeken, zoals klager kennelijk had gewild, was kansloos geweest, aangezien de overleveringsverzoeken juridisch gezien niet meer bestonden. Dat klager door de niet-ontvankelijkverklaring niet in aanmerking komt voor schadevergoeding, is niet aan verweerster te wijten, maar is een keuze van de wetgever, aldus verweerster. De raad is van oordeel dat, gelet op de toelichting van verweerster, geenszins is komen vast te staan dat verweerster klager tijdens de zitting van 16 maart 2012 niet heeft verdedigd. Klachtonderdeel d) is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

5.10    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster de deken onjuist te hebben voorgelicht over de reden waarom zij geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de afwijzing van het schorsingsverzoek.

5.11    De raad overweegt als volgt. Verweerster heeft ter zitting toegelicht dat zij een hoger beroep tegen de afwijzing van het schorsingsverzoek in het geval van klager inderdaad kansloos achtte. In overleveringszaken verzoekt zij vrijwel altijd om opheffing van de overleveringsdetentie en ter zitting subsidiair om schorsing van de overleveringsdetentie, om de rechter een uitweg te geven ingeval hij van mening is dat opheffing van de overleveringsdetentie te ver zou gaan. Dit was ook de intentie van verweerster in het hoger beroep van klager, vandaar dat dit verzoek is opgenomen in de pleitnota van verweerster voor de zitting bij het Hof. Zover is het echter niet gekomen, aangezien het Hof het hoger beroep van klager niet-ontvankelijk heeft verklaard. De raad is van oordeel dat, gelet op de door verweerster ter zitting gegeven toelichting, niet is komen vast te staan dat zij de deken hieromtrent onjuist heeft

6    MAATREGEL

6.1    Verweerster heeft gehandeld zoals een advocaat niet betaamt door ten onrechte hoger beroep in te stellen tegen de beslissing tot afwijzing van het verzoek om opheffing van de overleveringsdetentie van klager en door geen hoger beroep in te stellen tegen de afwijzing van het schorsingsverzoek. De raad ziet in dit geval echter af van het opleggen van een maatregel, nu sprake is geweest van een vergissing en verweerster dit direct heeft erkend en hiervoor haar excuses aan klager heeft aangeboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel b) gegrond;

-    verklaart klachtonderdelen a), c), d) en e) ongegrond;

-    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd.

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. S. van Andel, A. de Groot, S. Wieberdink en M. Ynzonides, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 januari 2016.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 11 januari 2016 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerster

en per gewone post aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan, ten aanzien van de klachtonderdelen a), c) en d) hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    klager 

-    verweerster

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan, ten aanzien van de klachtonderdeel b) hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    verweerster

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 - 205 3777 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl