Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-10-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2016:273
Zaaknummer
16-730
Inhoudsindicatie
Voorzitter oordeelt de klacht van klagers over de vermeende onjuiste tenaamstelling van de declaraties van verweerder over 2009 en 2010 wegens termijnoverschrijding op grond van art. 46g Advocatenwet niet-ontvankelijk.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline
in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 4 oktober 2016
in de zaak 16-730
naar aanleiding van de klacht van:
klager sub 1,
klaagster sub 2,
tezamen ook aan te duiden als: klagers
tegen
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 29 juli 2016 met kenmerk 15-0381/FH/dr, door de raad ontvangen op 1 augustus 2016.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Verweerder heeft in de periode van 1996 tot 2010 diverse (zakelijke) werkzaamheden voor klagers verricht als advocaat werkzaam bij [naam advocatenkantoor]. Mr. [S] viel destijds als advocaat onder de verantwoordelijkheid van verweerder.
1.2 Omstreeks eind 2012 heeft verweerder als advocaat het kantoor [naam advocatenkantoor] verlaten.
1.3 Klagers zijn op 25 september 2015 gedagvaard door [naam advocatenkantoor] ter incasso van onbetaald gebleven declaraties voor juridische werkzaamheden in de periode oktober 2009 tot en met 26 juli 2010. Klagers betwisten de verschuldigdheid van de declaraties die aan klager sub 2 (het bedrijf van de schoonzoon van klager sub 1) zijn gefactureerd onder vermelding van ‘[W]/ Advies overname’ terwijl die werkzaamheden feitelijk de werkzaamheden betroffen van mr. [S] in een procedure van klager sub 1 tegen een bank.
1.4 Bij brief van 30 november 2015 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
zich zelf, althans als verantwoordelijk advocaat voor het handelen van mr. [S], schuldig te maken aan gesjoemel met de tenaamstelling van diverse declaraties uit 2009 en 2010 op naam van klager sub 2, terwijl de gedeclareerde werkzaamheden feitelijk waren uitgevoerd voor klager sub 1.
3 VERWEER
Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.
4 BEOORDELING
4.1 Allereerst heeft de voorzitter te beoordelen of de klager kan worden ontvangen in zijn klacht.
4.2 Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard indien (sub a) de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijk verklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn klacht.
4.3 Uit de overgelegde stukken is de voorzitter gebleken dat de klacht betrekking heeft op de vermeend onjuiste tenaamstelling van de declaraties in 2009 en 2010. De klacht is eerst op 30 november 2015 bij de deken ingediend. Nu niet is gesteld of gebleken dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding aan de zijde van klagers, als hiervoor onder 4.2 omschreven, is de voorzitter van oordeel dat de klacht te laat is ingediend.
4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g lid 1 van de Advocatenwet, dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.
BESLISSING
De voorzitter:
verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. R.A. Steenbergen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 4 oktober 2016.
griffier voorzitter