Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-01-2016

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2016:10

Zaaknummer

7585

Inhoudsindicatie

Klaagster niet-ontvankelijk in haar beroep vanwege artikel 46h lid 4 Advocatenwet.

Uitspraak

Beslissing

van 18 januari 2016   

in de zaak 7585

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 13 april 2015, onder nummer 14-188, aan partijen toegezonden op 13 april 2015, waarbij van een klacht van klaagster tegen verweerder het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van 17 december 2014 ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2015:52.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 22 april 2015 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de brief van klaagster aan het hof van 21 april 2015;

-    de brief van klaagster aan het hof van 21 oktober 2015;

-    de brief van klaagster aan het hof van 28 oktober 2015;

-    de e-mail van verweerder aan het hof van 13 november 2015;

-    de e-mail van klaagster aan het hof van 16 november 2015;

-    de e-mail van verweerder aan het hof van 18 november 2015.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 20 november 2015, waar geen van de partijen is verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: 

a)    bij het opstarten van de zaak en het opvragen van het medisch dossier van klaagster onvoldoende voortvarendheid te betrachten;

b)        de heer [naam medisch adviseur] als medisch adviseur in te schakelen terwijl de heer [naam medisch adviseur] verzekeringsarts is en niet gespecialiseerd is in orthopedie;

c)        zijn werkzaamheden neer te leggen in verband met de ontstane vertrouwensbreuk.

4    BEOORDELING

4.1    Artikel 46h lid 4 van de Advocatenwet bepaalt dat geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing van de Raad van Discipline tot niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het verzet, gedaan tegen een beslissing van de voorzitter van die raad waarbij een klacht als kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond dan wel van onvoldoende gewicht is afgewezen.

4.2    Dit betekent dat de Advocatenwet aan klaagster niet de mogelijkheid biedt om in hoger beroep te komen van de bestreden beslissing van de raad. Klaagster is daarom niet-ontvankelijk in haar beroep.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 13 april 2015, gewezen onder nummer 14-188.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. G. Creutzberg,  G.W.S. de Groot, A.A.H. Zegers en J.R. Krol, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2016.

griffier    voorzitter                           

De beslissing is verzonden op 18 januari 2016.