Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-01-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2016:17

Zaaknummer

15-178/DB?ZWB

Inhoudsindicatie

Verweerder deed namens cliënten een voorstel voor een regeling met betrekking tot een openstaande factuur en gaf daarbij aan dat zijn cliënten zich het recht voorbehouden om een klacht bij de notariskamer in te dienen. Geen ongeoorloofde dreigementen.

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 25 januari 2016

in de zaak 15 – 178/DB/ZWB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

 

 

klager

 

 

tegen:

 

 

 

 

verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 8 juli 2015 met kenmerk K15-019, door de raad ontvangen op 9 juli 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 30 november 2015 in aanwezigheid van klager en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van de hiervoor genoemde brief van de deken met de daarbij behorende bijlagen.

 

 

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Klager is notaris te X. Uit hoofde van zijn functie als notaris heeft hij contact met verweerder gehad, die in zijn hoedanigheid van advocaat de belangen van enkele cliënten vertegenwoordigt in een erfrechtelijke kwestie.

2.2      In verband met het starten van een bodemprocedure en het opvragen van stukken bij financiële instellingen hebben de cliënten van verweerder in overweging genomen om een verklaring van erfrecht te doen opstellen. Verweerder heeft daarvoor contact gezocht met een collega van klager. Namens zijn cliënten heeft verweerder uitdrukkelijk aangegeven dat de kosten beperkt moesten worden gehouden. De collega van klager heeft vervolgens de opdracht aanvaard, maar volgens verweerder en zijn cliënten niet uitgevoerd. Wel is een declaratie gezonden van € 1.500,40 inclusief BTW. De cliënten van verweerder waren het met deze factuur niet eens, temeer omdat de verzochte verklaring van erfrecht niet was afgegeven. Verweerder correspondeert hierover met de collega van klager.

2.3      Op 9 oktober 2014 reageert klager en wijst een door verweerder namens zijn cliënten gedaan voorstel af. Klager schrijft dan dat zijn collega niet meer op zijn kantoor werkzaam is. Op 17 oktober 2014 krijgt verweerder echter per e-mail bericht dat de collega van klager op vakantie is en na zijn vakantie zal reageren. Aangezien deze reactie niet komt en de cliënten van verweerder wel een nieuwe aanmaning ontvangen, schrijft verweerder op 5 januari 2015 een nieuwe brief, gericht aan het kantooradres. In die brief schrijft verweerder dat zijn cliënten al meermaals hun ongenoegen hebben geuit over de factuur en wordt een voorstel gedaan om de zaak in der minne te regelen. De brief wordt door verweerder beëindigd met de opmerking dat zijn cliënten zich het recht voorbehouden om de kwestie voor te leggen aan de notariskamer.

2.4      De cliënten van verweerder en het kantoor van klager bereiken uiteindelijk een regeling over de openstaande factuur. Bij e-mail van 9 februari 2015 bevestigt klager dat een creditfactuur zal worden opgemaakt en dat de zaak daarmee ten einde is. Vervolgens wendt klager zich bij brief van 26 februari 2015 met de onderhavige klacht tot de deken.

 

3          klacht

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder namens zijn cliënten dreigt om een klacht in te dienen bij de notariskamer en dat hij dat uitsluitend doet als pressiemiddel om voor zijn cliënten een positieve regeling over een factuur af te dwingen.

 

4          VERWEER

4.1      Verweerder is van mening dat klager niet ontvankelijk is in zijn klacht. De dreiging met de klacht was namelijk niet tegen klager gericht, maar tegen zijn kantoorgenoot. Bovendien meent verweerder dat het zijn cliënten vrij stond om een klacht in te dienen, aangezien zij bijzonder ontstemd waren over de gedragingen van de kantoorgenoot van klager. Het staat de cliënten van verweerder vrij om daarover te klagen. De mededeling dat de cliënten overwogen een klacht in te dienen is volgens verweerder geen pressiemiddel om een doel te bereiken, maar enkel een feitelijke vaststelling, die is ingegeven door de ontevredenheid van zijn cliënten. Verweerder heeft steeds gestreefd naar een minnelijke regeling en heeft geen dreigementen geuit of anderszins oneigenlijke pressie uitgeoefend op klager. Verweerder is dan ook van mening dat hij tuchtrechtelijk niet verwijtbaar heeft gehandeld.

 

5          BEOORDELING

5.1      De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten  die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend na 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het nieuwe recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de nieuwe Advocatenwet bedoeld.

5.2      Het meest verstrekkende verweer van verweerder houdt in dat klager niet ontvankelijk zou zijn omdat de brief waarin het dreigement om een klacht in te dienen is geuit niet aan klager was gericht. De raad is van oordeel dat dit verweer niet slaagt. De brief is gericht aan het kantoor van klager. Klager was op dat moment degene die deze kwestie in behandeling had en kan zich, naar het oordeel van de raad, dan ook door de brief aangesproken voelen. Dat de collega van klager de zaak eerder heeft behandeld en dat de inhoudelijke bezwaren tegen diens optreden enkel de collega van klager betreffen, maakt dan niet anders. De collega van klager is immers niet meer bij het kantoor werkzaam en de brief is aan het kantoor van klager verzonden. Klager heeft derhalve wel degelijk belang bij zijn klacht en is dan ook ontvankelijk.

5.3      Door verweerder is in de betreffende brief een voorstel voor een regeling in der minne gedaan. De brief wordt geëindigd met de mededeling dat de cliënten van verweerder zich het recht voorbehouden om een klacht bij de notariskamer in te dienen. De link tussen het voorstel en de dreiging om een klacht in te dienen zoals door klager wordt gesteld, ziet de raad niet. Door verweerder wordt geen ongeoorloofde druk op klager uitgeoefend om een regeling over de factuur te treffen. Verweerder heeft met de opmerking enkel aan willen geven dat zijn cliënten, die eerder hun ontevredenheid over het handelen van de collega van klager in onder andere de brief van 6 oktober 2014 al kenbaar hebben gemaakt, zich het recht voorbehouden om hierover bij de notariskamer een klacht in te dienen. Dat recht hebben de cliënten van verweerder en het is dan ook niet ongeoorloofd om zulks aan te geven. Door verweerder is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De klacht is dan ook ongegrond.

 

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

 

-        verklaart de klacht ongegrond.

 

Aldus beslist door G.J.E. Poerink, voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek, U.T. Hoekstra, H.C.M. Schaeken, N.M. Lindhout-Schot, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 januari 2016.

 

Griffier                                                                     Voorzitter

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 26 januari 2016

 

per aangetekende brief verzonden aan:

-       klager

-       verweerder

-       de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant     

-       de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-       het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-       klager

-       verweerder

-       de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant    

-       de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.      Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 - 205 3770 of griffie@hofvandiscipline.nlPraktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl