Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-01-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:4

Zaaknummer

15-286

Zaaknummer

15-288

Inhoudsindicatie

Klacht en dekenbezwaar over het stelselmatig niet meewerken aan verrekening van een toevoegingsvergoeding en het niet reageren op brieven van de deken gegrond.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van 18 januari 2016

in de zaak 15-286 en 15-288

naar aanleiding van de klacht van:

mr. [S]

[adres]

[plaats]

klaagster

en het bezwaar van:

de deken van de orde van advocaten Midden-Nederland

tegen

mr. [H]

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 30 juli 2015 heeft klaagster zich bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland beklaagd over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 20 augustus 2015  met kenmerk RvT 15-0120, door de raad ontvangen op 21 augustus 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden Nederland de klacht in de zaak 12-286 ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij brief van 20 augustus 2015 met kenmerk RvT 15-26, door de raad ontvangen op 21 augustus 2015 heeft de deken het bezwaar in de zaak 15-288 ter kennis van de raad gebracht.

1.4    De klacht en het bezwaar zijn gezamenlijk behandeld ter zitting van de raad van 23 november 2015  in aanwezigheid van klaagster en verweerder en de deken. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    een mailbericht van klaagster van 12 november 2015 aan de raad met daaraan gehecht een pdf bestand houdende de volgende stukken:

-    een email aan mr. [H] van 12 december 2013

-    de reactie per email van mr. [H] van 12 december 2013

-    mijn fax aan mr. [H] van 13 december 2013, met bewijs van verzending

-    een email aan mr. [H] van 18 december 2013

-    een email aan mr. [H] van 9 januari 2014

-    de reactie per email van mr. [H] van 9 januari 2014

-    een email aan mr. [H] van 23 januari 2014

-    een brief aan mr. [H] van 3 maart 2014

-    een brief aan mr. [H] van 27 mei 2014

-    een fax aan mr. [H] van 19 juni 2014, met bewijs van verzending

-    een fax aan mr. [H] van 7 november 2014, met bewijs van verzending

-    een email aan mr. [H] van 18 december 2014

-    een web uitdraai MijnRvR met betrekking tot toevoeging 4KD0536

-    een mailbericht van verweerder van 23 november 2015 houdende een mailbericht van verweerder aan klaagster van 17 november 2015;

-    een mailbericht van verweerder van 23 november 2015 houdende een mailbericht van Falk post aan verweerder.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1.    Verweerder is opgetreden als opvolgend advocaat in een zaak waarvoor een toevoeging is verleend, aanvankelijk aan klaagster. Deze toevoeging is overgenomen door verweerder. Over de gang van zaken betreffende de overname van de zaak van klaagster aan verweerder heeft in 2013 op verzoek van klaagster bemiddeling door de deken plaatsgevonden.

2.2.    Op 12 december 2013 stuurde klaagster een mail naar verweerder waarin zij verzocht de opvolgvergoeding te vermeerderen met BTW aan haar uit te keren.

2.3.    Op 12 december 2013 stuurde verweerder een bericht naar klaagster waarin hij stelde dat er geen sprake zou zijn geweest van mutatie of opvolging na overname. Verweerder stelde dat klaagster de desbetreffende zaak zelf kon declareren en geen verplichting het overleg en/of deling jegens klaagster te hebben.

2.4.    Bij brief van 13 december 2013 stuurde klaagster verweerder een mutatie op de verstrekte toevoeging toe. Opnieuw stelde zij voor in het kader van de verrekening de vergoeding wegens opvolging te vermeerderen met BTW uit te keren

2.5.    Bij mailbericht van 18 december 2013 liet klaagster verweerder weten dat de raad telefonisch had bevestigd dat aan verweerder een mutatie op de toevoeging was afgegeven met het zelfde kenmerk als de aan haar verstrekte toevoeging. Klaagster verzocht binnen een week te reageren.

2.6.    Op 9 januari 2014 stuurde klaagster een mail naar verweerder waarin zij verzocht op haar eerder verzonden berichten te reageren.

2.7.    Verweerder reageerde die dag per mail en stelde in de daaropvolgende week te zullen reageren.

2.8.    Op 23 januari 2014 stuurde klaagster een rappel aan verweerder met het verzoek te reageren op de mail van 9 januari 2014.

2.9.    Op 3 maart 2014 stuurde klaagster een brief naar verweerder met een aangehechte urenspecificatie. Zij verzocht om een schriftelijke reactie op haar verzoek tot verrekening inzake de toevoeging.

2.10.    Op 27 mei 2014 stuurde klaagster een mail naar verweerder met het verzoek te reageren.

2.11.    Op 19 juni 2014 stuurde klaagster verweerder een fax met de eerder door haar verzonden brief van 3 maart 2014.

2.12.    Op 7 november 2014 berichtte klaagster sedert 19 juni 2014 niets meer van verweerder te hebben vernomen. Zij verzocht nogmaals tot verrekening over te gaan en het voorstel ter zake van de verdeling te doen.

2.13.    Bij mailbericht van 18 december 2014 verzocht klaagster verweerder binnen twee weken een kopie te zenden van de vaststelling door de raad voor rechtsbijstand en een reactie op haar voorstel tot vergoeding wegens opvolging uit te keren. Klaagster stelde bij het uitblijven van bericht de deken te benaderen met het verzoek te bemiddelen.

2.14.    Op 14 januari 2015 heeft klaagster een verzoek tot  bemiddeling bij de deken ingediend. Dit verzoek is op 7 april 2015 doorgestuurd naar verweerder met het verzoek te reageren. Op 23 april en 11 mei 2015 stuurde de deken verweerder een rappel.

2.15.    Op 20 mei 1015 is door verweerder contact opgenomen met het bureau van de deken. Hij stelde de brieven van 23 april en 11 mei 2015 op de daaraan voorafgaande dag te hebben ontvangen. Verweerder stelde de daaropvolgende maandag te zullen reageren.

2.16.     Op 20 juli 2015 stelde de deken verweerder voor de allerlaatste maal in de gelegenheid te reageren.

2.17.    Toen deze reactie uitbleef, heeft klaagster de deken bij brief van 30 juli 2015 verzocht het verzoek om bemiddeling om te zetten in een klacht. Nadat verweerder voor de allerlaatste keer in de gelegenheid was gesteld op de klacht te reageren is de klacht op 20 augustus 2015 bij de raad ingediend. Tevens is op die dag het dekenbezwaar ingediend.

2.18.    Op 17 november 2015 stuurde verweerder een mailbericht aan klaagster waarin hij voorstelde dat klaagster een declaratie voor een opvolgvergoeding (2 punten) aan verweerder zou sturen.

3.    KLACHT EN HET BEZWAAR

3.1.    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder na het overnemen van de zaak van klaagster sedert het najaar van 2013 heeft geweigerd mee te werken aan een verdeling van de vergoeding bij opvolging in een toevoegingszaak, ondanks vele pogingen van klaagster tot overleg hierover en ondanks bemiddelingspogingen van de deken. Verweerder reageert niet of nauwelijks op de verzoeken van klaagster.

3.2.    Het bezwaar houdt in dat verweerder niet reageert op brieven of andere vormen van contact door klaagster. Verweerder heeft evenmin gereageerd op een bemiddelingsverzoek van de deken en verschillende door de deken verzonden brieven. Door niet te reageren frustreert verweerder het door de deken te houden onderzoek naar de zaak. 

4.    VERWEER

Verweerder erkent dat hij te lang niet heeft gereageerd op het verzoek van klaagster. Er was wat wrevel over het verloop van de overname van de zaak. Een goede verklaring voor het te laat reageren heeft hij niet.

Verweerder heeft niet gereageerd op brieven van de deken omdat deze aanvankelijk werden bezorgd op het bezoekadres en niet op het postadres.

5.    BEOORDELING

5.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is na 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

In de zaak 15-286

5.2.    De raad stelt voorop dat een goede beroepsuitoefening binnen de advocatuur gediend is met een onderlinge verhouding tussen advocaten die berust op vertrouwen en welwillendheid. Daarom worden advocaten geacht zich te onthouden van al wat hun onderlinge verhouding kan verstoren. Uiteraard dient de advocaat voortvarendheid te betrachten bij de afwikkeling van financiële aangelegenheden die hen beiden aangaan, zoals het vaststellen van een verdeling van een voor beider werkzaamheden verleende vergoeding voor een toevoeging.

5.3.    De raad stelt vast dat verweerder ernstig in gebreke is gebleven nu hij zonder enige grond en gedurende een periode van bijna 2 jaar geen gevolg heeft gegeven aan het door klaagster gedane verzoek een opvolgvergoeding te betalen dan wel een verrekeningsvoorstel te doen. Dit betekent dat de klacht gegrond is.

In de zaak 15-288

5.4.    De raad neemt tot uitgangspunt dat bij een tuchtrechtelijk onderzoek of een verzoek om informatie door de deken dat met een mogelijk tuchtrechtelijk onderzoek verband houdt, de advocaat verplicht is alle gevraagde inlichtingen aanstonds te verstrekken (gedragsregel 37). Het prompt verlenen van medewerking is daarbij geboden: zonder die medewerking is een onderzoek van de deken zinloos en wordt de behandeling van de klacht ernstig belemmerd.

5.5.    De raad stelt vast dat verweerder ernstig in gebreke is gebleven nu hij vanaf 7 april 2015 in weerwil van verschillende rappellen niet heeft gereageerd op brieven van de deken inlichtingen te verschaffen. Dat verweerder daarbij de brieven van de deken niet zou hebben ontvangen omdat deze niet op zijn postadres maar bezoekadres zijn bezorgd komt daarbij voor zijn rekening: verweerder dient ervoor te zorgen dat hij bereikbaar is op het door hem aan de orde van advocaten opgegeven bezoekadres. Voorts is gebleken dat deze verontschuldiging niet geldig is nu is gebleken dat verweerder ook niet heeft gereageerd op het verzoek van de deken nadat verweerder op 20 mei 2015 zelf telefonisch aan het bureau kenbaar had gemaakt de brieven inmiddels te hebben ontvangen en in de daarop volgende week te zullen reageren. Ook op een nadien verzonden brief waarin verweerder voor de laatste maal in de gelegenheid is gesteld te reageren, kwam geen reactie. Dit betekent dat verweerder ernstig in verzuim is geweest zodat het bezwaar van de deken gegrond is.

6.    MAATREGEL

Tegen de achtergrond dat het de raad ambtshalve bekend is dat verweerder eerder recentelijk tweemaal tuchtrechtelijk is veroordeeld, waarbij hij berispingen heeft gekregen, acht de raad gelet op de aard en zwaarte van het verweerder gemaakte verwijt ook nu het opleggen van een berisping op zijn plaats. De raad heeft derhalve besloten de maatregel van een berisping op te leggen.

7.  GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1.    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2.     De raad ziet daarnaast termen aanwezig om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,00 aan reiskosten.

7.3     De raad ziet eveneens termen aanwezig om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen een maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    verklaart het bezwaar van de deken gegrond;

-    bepaalt dat de maatregel van een berisping wordt opgelegd;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. E. Bige, R.J.A. Dil, P.R.M. Noppen en E.J. Verster, leden, bijgestaan door mr. P.H. Burger als griffier.

Griffier    Voorzitter