Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-11-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:319

Zaaknummer

7539

Inhoudsindicatie

Schrapping. Advocaat heeft volstrekt onvoldoende de belangen behartigd van zijn cliënten en daarbij de cliënten niet op de hoogte gehouden van de aanpak van de zaak en de voortgang van de werkzaamheden.  Bovendien zijn er ook klachten van klagers in een drietal andere zaken. Verweerder heeft zich via websites geprofileerd als de specialist op WIA en PGB gebied. Hij is zaken blijven aannemen, terwijl zijn praktijk hem boven het hoofd is gegroeid, waardoor hij veel cliënten die zich, gelet op de aard van de problematiek, in een kwetsbare positie bevonden, schade heeft toegebracht door stappen te zetten of na te laten die voor deze cliënten grote en vaak onherroepelijke gevolgen hebben gehad.

Uitspraak

Beslissing van 16 november 2015

in de zaak 7539           

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 17 april 2015, onder nummer 61/14, aan partijen toegezonden op 22 april 2015, waarbij een klacht van klager tegen verweerder gegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2015:128.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 21 mei 2015 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    een brief van verweerder van 1 september 2015 met aanvullende stukken.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 18 september 2015, waar klager, vergezeld van zijn zoon, de heer M., en verweerder zijn verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder heeft gehandeld of nagelaten in strijd met de zorg die hij als advocaat behoorde te betrachten ten opzichte van klager, wiens belangen hij als zodanig behartigde. Meer in het bijzonder betreft het de navolgende verwijten.

a.    Verweerder heeft tot twee keer toe een beroepstermijn laten verlopen. Dit betreft een uitspraak van de rechtbank Utrecht van 7 december 2011 en een beslissing van het UWV van 9 juli 2012.

b.    Verweerder is traag. In februari 2012 is afgesproken dat hij contact opneemt met het UWV maar hij heeft dat pas in juni 2012 gedaan.

c.    Verweerder is slecht bereikbaar en belt niet terug. Hij heeft klager aan het lijntje gehouden. Afspraken heeft hij afgehouden of afgezegd.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    In 2008 heeft klager een ongeval gehad ten gevolge waarvan hij arbeidsongeschikt is geraakt. Dientengevolge heeft klager een ZW-uitkering ontvangen. In mei 2010 heeft hij een WIA-uitkering aangevraagd, nu hij in oktober 2010 2 jaar ziek zou zijn. Bij besluit van 31 augustus 2010 is deze aanvraag afgewezen, omdat klager met ingang van 22 september 2010 geschikt was voor zijn eigen werk en de 104-weken termijn aldus niet was volgemaakt.

4.2    Bezwaarschriften tegen zowel de afwijzing ZW als de afwijzing WIA zijn ongegrond verklaard. Klager heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van de WIA-aanvraag. De rechtbank Utrecht heeft bij uitspraak van 7 december 2011 het beroep ongegrond verklaard.

4.3    Vervolgens heeft klager zich tot verweerder gewend met het verzoek hoger beroep in te stellen van de uitspraak van de rechtbank Utrecht. Verweerder heeft de behandeling van de zaak op zich genomen, doch heeft geen hoger beroep ingesteld. Wel liet hij klager op 23 januari 2012 desgevraagd per e-mailbericht weten dat het instellen van hoger beroep kansloos was. Op 13 februari 2012 heeft een gesprek tussen klager en verweerder plaatsgevonden, waarbij verweerder als oplossing heeft voorgesteld opnieuw een aanvraag bij het UWV in te dienen, thans op grond van verergering van de klachten van klager. Op 3 juni 2012 heeft verweerder daartoe contact opgenomen met het UWV, dat op 9 juli 2012 afwijzend heeft beslist. De melding van verslechterde gezondheid kon niet in behandeling worden genomen, nu klager niet aan de 104-weken termijn voldeed. Op 21 augustus 2012 heeft verweerder klager hiervan op de hoogte gesteld.

4.4    Bij brief van 16 oktober 2012 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

4.5    Vervolgens heeft op 28 november 2012 een gesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerder, waarbij is afgesproken dat de vorige advocaat van klager, mr. T, aansprakelijk zou worden gesteld voor het feit dat geen beroepschrift was ingediend tegen de afwijzing van de ZW-uitkering. Daarnaast zou worden getracht bij het UWV alsnog een WIA-uitkering te krijgen. De behandeling van de klacht is in verband hiermee stilgelegd.

4.6    Op 14 maart 2013 heeft verweerder zich gewend tot het (voormalig) kantoor van mr. T en haar aansprakelijk gesteld voor de schade ten gevolge van het niet in beroep gaan van de ZW-uitkering. Aangezien mr. T niet meer werkzaam was bij het desbetreffende kantoor, heeft verweerder de zaak, na overleg met klager, geparkeerd en voorgesteld het UWV nog eens naar zijn zaak te laten kijken. De contacten tussen verweerder en klager hierna verliepen (wederom) moeizaam.

4.7    Op 24 maart 2014 heeft klager zijn klacht gereactiveerd.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft klachtonderdeel a gegrond verklaard, nu in eerste aanleg is komen vast te staan dat verweerder zowel tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 7 december 2011 als tegen de beslissing van het UWV van 9 juli 2012 geen hoger beroep c.q. bezwaar heeft ingesteld. Verweerder ontkent een en ander niet in hoger beroep, doch hij stelt in zijn beroepschrift dat klager inzake deze klachtonderdelen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu deze reeds zijn besproken ten kantore van een lid van de Raad van Toezicht en daarmee afgehandeld waren.

5.2    Het hof volgt verweerder niet in deze stelling. Uit het dossier valt nu juist af te leiden dat klager naar aanleiding van voormeld gesprek met een lid van de Raad van Toezicht per e-mail van 24 december 2012 aan bedoeld lid van de Raad van Toezicht uitdrukkelijk heeft laten weten zijn klacht tegen verweerder niet in te trekken. Ook de stelling van verweerder dat het instellen van hoger beroep c.q. bezwaar kansloos zou zijn geweest, verandert niets aan het feit dat verweerder tot twee keer toe een beroeps- c.q. bezwaartermijn heeft laten verstrijken. De raad heeft klachtonderdeel a dan ook terecht gegrond verklaard.

5.3    Klachtonderdeel b houdt in dat verweerder traag is, nu hij reeds in februari 2012 met klager had afgesproken om contact op te nemen met het UWV, doch dit pas in juni 2012 heeft gedaan. Verweerder ontkent voormelde gang van zaken niet. Dat verweerder tussendoor nog vaak contact met klager zou hebben gehad, doet daaraan naar het oordeel van het hof niet af. Klachtonderdeel b is eveneens terecht gegrond verklaard.

5.4    Ter zake van klachtonderdeel c ten slotte - verweerder is slecht bereikbaar en belt niet terug -  is het hof van oordeel dat uit de stukken alsmede de mededelingen van klager en zijn zoon tijdens de zitting in hoger beroep duidelijk naar voren is gekomen dat verweerder niet adequaat en tijdig heeft gereageerd op telefoontjes van klager. Ook dit onderdeel is terecht gegrond verklaard.

Slotsom

5.5    De grieven van verweerder tegen de beslissing van de raad worden verworpen.

6    MAATREGEL

6.1    De raad heeft verweerder de maatregel opgelegd van schrapping van het tableau. Daartoe heeft de raad overwogen dat vast is komen te staan dat verweerder volstrekt onvoldoende de belangen heeft behartigd van zijn cliënt en daarbij de cliënt niet op de hoogte heeft gehouden van de aanpak van de zaak en de voortgang van de werkzaamheden. Dat gevoegd bij de ernst van het bezwaar rechtvaardigt op zichzelf al een zware maatregel. Bovendien staat het bezwaar niet alleen, nu er ook klachten zijn van klagers in een drietal andere zaken. Het beeld dat volgens de raad uit al deze klachten oprijst, laat zien dat de gedragingen van verweerder geen incidenten zijn maar passen in een structureel patroon van volstrekt onvoldoende besef van verantwoordelijkheid in de wijze waarop hij zijn kantoor organiseert met betrekking tot de belangen van cliënten. Verweerder heeft de kernwaarden van de advocatuur hierdoor wezenlijk veronachtzaamd. Verweerder heeft weliswaar erkend dat hij onjuist heeft gehandeld, maar heeft geen blijk gegeven van inzicht in de ernst en de schade die hij teweeg heeft gebracht en heeft evenmin getracht daarvoor een oplossing te vinden. Bovendien was verweerder gewaarschuwd door de eerdere tuchtrechtelijke veroordeling uit 2013, waarbij hem een berisping was opgelegd in een soortgelijk geval als het onderhavige.

6.2    Verweerder stelt in hoger beroep dat de opgelegde maatregel disproportioneel is. Verweerder, die van januari 2003 tot oktober 2014 als advocaat werkzaam is geweest, is in 2011 twee websites gestart voor zaken op het gebied van de WIA en het PGB. Via deze websites kwamen sedert 2012 vele bezwaar- en beroepszaken binnen. Verweerder heeft zich verkeken op de impact, die het opstarten van de betreffende sites heeft gehad. Er kwamen te veel zaken binnen met als gevolg dat hij hele dagen op pad was vanwege de vele hoorzittingen in het gehele land. Mede hierdoor was verweerder steeds slechter direct bereikbaar voor cliënten. Ook liet de toezegde ondersteuning binnen kantoor te wensen over. Dit neemt niet weg dat verweerder als behandelend advocaat altijd verantwoordelijk was. In de loop van 2013 heeft verweerder intern aan de bel getrokken dat het teveel werd. Alstoen heeft een kantoorgenoot alle nieuwe zaken ter behandeling overgenomen. Medio 2014 is verweerder in een burn out terecht gekomen en heeft hij bij de Raad van Toezicht aan de bel getrokken. Eind september 2014 heeft hij in overleg met de deken besloten zich voor een periode van 6 maanden te laten schrappen van het tableau. Het voorgevallene alsmede zijn huidige fysieke situatie heeft verweerder doen besluiten nimmer meer in de advocatuur terug te keren.

6.3    Het hof overweegt als volgt. Verweerder heeft zich vanaf 2011 via websites geprofileerd als de specialist op WIA en PGB gebied. Hij is gedurende een langere periode maar zaken blijven aannemen, waardoor zijn praktijk hem boven het hoofd is gegroeid. Vast is komen te staan dat verweerder zijn werkwijze niet tijdig heeft aangepast. Weliswaar heeft hij zich (uiteindelijk) na tussenkomst van de deken op eigen verzoek laten schrappen van het tableau, omdat hij inzag dat het zo niet goed ging, maar een en ander neemt niet weg dat hij veel cliënten die zich, gelet op de aard van de problematiek, in een kwetsbare positie bevonden, schade heeft toegebracht door stappen te zetten of na te laten die voor deze cliënten grote en vaak onherroepelijke gevolgen hebben gehad. Hij heeft het vertrouwen dat cliënten in hem stelden door deze handelwijze in ernstige mate beschadigd en daarmee ook in algemene zin schade veroorzaakt aan het vertrouwen dat de samenleving in de kwaliteit en de integriteit van de advocatuur moet kunnen stellen. De ernst en de omvang van de in deze zaak, alsmede in de zaken 7536, 7537 en 7538, aan verweerder verweten gedragingen brengen met zich mee dat het hof met de raad van oordeel is dat verweerder geschrapt dient te worden van het tableau met openbaarmaking van die beslissing op de in het arrondissement gebruikelijke wijze. Het hof bekrachtigt dan ook de beslissing die de raad heeft getroffen.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 17 april 2015 met nummer 61/14.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, A.D. Kiers-Becking, I.E.M. Sutorius en J.A. Schaap, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M.J. Gijzen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2015.

       

griffier    voorzitter             

                          

De beslissing is verzonden op 16 november 2015.