Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-01-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2016:21

Zaaknummer

15-231A

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat over onder meer kwaliteit van dienstverlening, communicatie en financiën. Klacht deels gegrond. Berisping en proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Beslissing van 25 januari 2016

in de zaak 15-231A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 11 februari 2015 heeft klager zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam beklaagd over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 8 oktober 2015 met kenmerk 4015-0105, door de raad ontvangen op 8 oktober 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 1 december 2015 in aanwezigheid van klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de in § 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 21 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1 Verweerder heeft klager vanaf 10 december 2010 bijgestaan in een geschil met de gemeente. In de door klager ondertekende opdrachtbevestiging staat, voor zover relevant:

“Hierbij geven [klager] en [zijn vrouw] opdracht aan [verweerder] (…) om hun zaken te behartigen aangaande de woonwagenstandplaats (…)

Meer speciaal is hier aan de orde de aankoop van die standplaats, een eventuele procedure aangaande achterstallige huurpenningen met betrekking tot die standplaats en een eventuele schadeprocedure betreffende een gedwongen verhuizing van de ene standplaats naar de andere en het ‘standplaatsrijp’ maken van de nieuw betrokken standplaats die nu onderwerp is van de koopovereenkomst. (…)”

2.2 Voordat verweerder de belangen van klager is gaan behartigen, werd klager bijgestaan door mr. W. Mr. W. heeft met de gemeente onderhandeld over een koopovereenkomst met betrekking tot de in de opdrachtbevestiging genoemde woonwagenstandplaats. Bij brief van 7 december 2010 heeft de gemeente klager meegedeeld dat indien hij tot koop van de standplaats wil overgaan, hij het op 2 december 2010 door de gemeente aan hem toegestuurde koopcontract uiterlijk 13 december 2010 aan de balie dient af te geven.

2.3 Bij brief van 13 december 2010 heeft verweerder de gemeente, voor zover relevant, meegedeeld:

“Tot mij wendde zich [klager] ter zake van de koopovereenkomst aangaande de woonwagenstandplaats (…) [Klager] vertelde mij dat hij in samenhang met die koop een aantal grieven heeft jegens de Gemeente (…) waarvoor hij al jarenlang geen gehoor krijgt. (…)

Het eerste waarvan ik u op de hoogte breng, is dat [klager en zijn vrouw] de koopovereenkomst aangaan. De koop is perfect er bestaat tussen partijen wilsovereenstemming aangaande de zaak en de prijs en de voorwaarden op de koopovereenkomst betrekking hebbende.

Ik zal er voor zorgen dat de koopovereenkomst vandaag, in de loop van de dag, ondertekend bij u wordt afgegeven. Overigens, dit wat ik hier schrijf maakt de koop ook al definitief.

Het tweede waarvan ik u op de hoogte breng, is dat de bepaling aangaande de huur onder randnummer 2 onder de kop ‘XV Ontbindende Voorwaarden’ op bladzijde 6 van de koopovereenkomst een onereus beding is en wel in die mate dat een dergelijke voorwaarde niet in deze koopovereenkomst thuis hoort. Dit is ronduit chantage. (…)

Nu de Gemeente (…) niet naar de rechter stapt maar op de bovengeschreven oneigenlijke manier probeert ‘geld binnen te slepen’; breng ik u ervan op de hoogte dat ik opdracht heb van [klager] om een procedure tegen de Gemeente (…) te entameren (…)”

2.4 Bij e-mail van 6 januari 2011 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“Voortschrijdend inzicht heeft mij tot de overtuiging gebracht dat de verstandigste manier om deze zaak aan te pakken is: niet een kort geding starten maar de zaak gelijk ten gronden voor te leggen aan de rechter. (…)

Ik adviseer u praktisch te zijn en als volgt te handelen: u stort het volledige bedrag dat u aan achterstallige huurpenningen moet betalen apart op de rekening van de notaris. Ik schrijf vandaag aan de notaris dat u die huurpenningen onder protest stort omdat u stelt geen huurpenningen schuldig te zijn. Een brief van dezelfde strekking gaat ook naar de heer [T.] van de Gemeente (…)

Mijn voorschotdeclaratie is bescheiden. Ik declareer nu pas weer na de ‘wedstrijd’.

2.5 Bij brief van 6 januari 2011 heeft verweerder de gemeente voorgesteld de geschillen tussen klager en de gemeente met betrekking tot de huurachterstand, de verhuiskostenvergoeding en de koopsom voor de standplaats voor te leggen aan de kantonrechter in een procedure ex artikel 96 Rv. Bij brief van 15 februari 2011 heeft de gemeente als volgt gereageerd op het voorstel:

“In antwoord op uw bovenvermelde brief delen wij u mede, dat wij in principe bereid zijn mee te werken aan een procedure ex artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering om te komen tot een oplossing van de geschillen die [klager] met de gemeente (…) heeft. Wel vinden wij, dat voordat een verzoek aan de kantonrechter wordt gedaan er overeenstemming over die geschilpunten moet zijn (…) Als contactpersoon in deze zal de heer [T.] (…) optreden (…).

Wij kunnen instemmen met uw voorstel om (…) het (…) openstaande bedrag van de huurachterstand in depot bij de notaris te plaatsen totdat er een uitspraak van de kantonrechter is. (…)”

2.6 Klager heeft de door de gemeente gestelde huurachterstand in maart 2011 in depot bij de notaris gestort.

2.7 Verweerder is eind 2011 ziek geworden.

2.8 Op 30 januari 2012 heeft de heer T. verweerder per e-mail het volgende bericht:

“Verschillende malen hebben wij met elkaar contact gehad over de mogelijkheden om te komen tot een oplossing van de geschillen, die uw cliënt (…) heeft met de gemeente (…) De bedoeling is daartoe een procedure ex artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te voeren, maar tot het doen van een verzoek aan de kantonrechter is het om diverse redenen nog niet gekomen. Eerst moet er overeenstemming zijn over de geschilpunten. (…)

Ondergetekende is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als contactpersoon in deze. Ik heb echter besloten gebruik te maken van de FPU-regeling, waardoor ik per 9 februari a.s. mijn werkzaamheden voor de gemeente (…) zal beëindigen. Met name deze taak zal dan worden overgenomen door mijn collega (…)”

2.9 Verweerder heeft de heer T. bij e-mail van 3 februari 2012 onder meer geantwoord:

“Fantastisch voor u dat u er mee kunt stoppen. Het is jammer dat het zo dreigt te lopen dat wij er niet samen uitkomen. Dat ligt niet aan u. (...)”

2.10 Bij e-mail van 8 februari 2012 heeft de heer T. verweerder nog geschreven:

“Het spijt me dat het er niet meer van gekomen is om met u om de tafel te gaan zitten over [klager en zijn vrouw] en de geschilpunten die zij hebben met de gemeente (...). Ik heb u echter verzekeren, dat mevrouw [H.] op dit punt ook behulpzaam kan zijn. Zij heeft jarenlang de juridische kant van de woonwagensituatie van [klager en zijn vrouw] begeleid en is ook bekend bij [klager en zijn vrouw]. (...)”

2.11 Bij brief van 23 mei 2012 heeft klager verweerder onder meer meegedeeld:

“Kennelijk laat uw gezondheid geen goede belangenbehartiging toe van mijn zaken tegen de Gemeente Wassenaar over o.a. een huurgeschil.

Al meer dan een jaar heb ik van u geen enkele reactie mogen ontvangen, ook reageert u niet op brieven van de gemeente Wassenaar.

Uiteraard heb ik hier begrip voor, wens u van hare beterschap en beschouw onze zakelijke relatie hiermee als beëindigd.

Tenslotte verzoek ik u het aan u op 9 maart 2011 geleende bedrag van 1000 € i.v.m. tijdelijk geldgebrek uwerzijds, alsmede de aan u op 11 januari 2011 betaalde voorschotten verminderd met de daadwerkelijk door u gemaakte uren (…) per omgaande op mijn bank rekening (…) te storten.”

2.12 Bij brief van 5 november 2012 heeft klager verweerder herinnerd aan zijn brief van 23 mei 2012 en verweerder verzocht daarop te reageren. Bij brief van 7 november 2012 heeft verweerder klager, voor zover hier relevant, geschreven:

“Zojuist lees ik uw brief. Ik kan mij er niets van herinneren maar ik twijfel niet aan wat u schrijft daarom heb gelijk duizend euro overgemaakt.

Ik heb [de heer B., architect van zowel klager als verweerder, rvd] verscheidene malen gevraagd om u uit te leggen hoe de vlag er bij mij voorhing. Klaarblijkelijk is dat niet goed overgekomen.

(…)

Het is niet zo dat ik geen post van de Gemeente (…) beantwoord, het is eerder omgedraaid. Het bewijs daarvan zal ik ook meenemen.

Uw termijn om uw zaken aan te kaarten is nog niet verlopen. Daarvoor kijk ik wel uit.”

2.13 Verweerder heeft klager bij brief van 4 december 2012 onder meer geschreven:

“Hierbij retourneer ik uw dossier. Het is mij duidelijk dat er geen basis meer is waarop ik voor u kan werken. In ons laatste gesprek wenste u alleen aan het woord te zijn. (…)

Langere tijd ben ik niet in staat geweest om te werken en ik neem aan dat u daarvan op de hoogte was door [de heer B.]. Fataal was en is dat voor uw zaak geenszins. Anders gezegd, ik weet dat u van mijn arbeidsongeschiktheid op de hoogte was (…) en ook van de werkdruk waaronder ik nu sta, nu ik weer functioneer, om het werk dat is blijven liggen in te halen c.q. af te maken. Ik zocht contact met u omdat over een paar maanden de termijn verloopt om uw grieven aan de rechter voor te leggen op de wijze zoals is overeengekomen met de Gemeente (…).

De akte van levering annex depot waarbij dat is overeengekomen dateert volgens mij van maart 2011. De termijn is twee jaar. Aan uw zaak had ik vorige maand willen beginnen zodat ik de zaak nog ruimschoots dit jaar had kunnen aanbrengen. (…)

Vanzelfsprekend krijgt u deze maand teruggestort het gedeelte van het voorschot dat niet is verbruikt. (…)”

2.14 Bij brief aan verweerder van 27 december 2012 heeft klager zich beklaagd over het handelen van verweerder. De klacht is in het kader van de interne klachtenprocedure behandeld door een medewerker van het kantoor verweerder, de heer W. Verweerder heeft de (verdere) behandeling van de klacht op enig moment van de heer W. overgenomen.

2.15 Het verzoek ex artikel 96 Rv is door de kantonrechter behandeld ter zitting van 27 mei 2014. Klager is in die procedure bijgestaan door mr. H. Bij beschikking van 17 juni 2014 heeft de kantonrechter bepaald dat er sprake is van een huurachterstand van € 17.279,99, dat de gemeente niet is gehouden tot uitbetaling aan klager van een verhuisvergoeding en dat de overeengekomen koopsom in stand blijft. De kantonrechter heeft hiertoe, voor zover van belang, overwogen:

V. Beoordeling:

Vooraf:

Partijen hebben het geschil voorgelegd aan de kantonrechter op grond van artikel 96 Rv. [Klager] heeft zich daarbij het recht op hoger beroep voorbehouden. (…)

Ad verhuiskostenvergoeding:

Vaststaat dat er tussen partijen geen overeenkomst is gesloten waarbij ten gunste van [klager] een verhuiskostenvergoeding werd overeengekomen. De vordering van [klager] wordt thans gegrond op de stelling dat [de gemeente] het gelijkheidsbeginsel schond door aan [klager] geen, doch aan anderen wél een verhuiskostenvergoeding uit te keren. Dat kan slechts betekenen dat [klager] [de gemeente] onrechtmatig handelen verwijt. Een vordering op die grondslag ontstaat op het moment dat de (gestelde) schending van het gelijkheidsbeginsel aan het licht treedt.

[Klager] stelde dat het hem eerst ten tijde van de verkoop (dus rond 2010) bekend werd dat [de gemeente] aan anderen bedoelde vergoedingen uitkeerde. Die stelling is – zo blijkt uit de stukken – onjuist. Uit een door zowel [klager] als [de gemeente] overgelegde, door [klager] aan [de gemeente] gezonden brief d.d. 6 oktober 2003, volgt dat hij op dat moment er van op de hoogte was dat [de gemeente] aan anderen verhuisvergoedingen betaalde en aan hem niet. De gestelde strijd met het gelijkheidsbeginsel was dus toen bekend bij [klager]. Derhalve kan 6 oktober 2003 in elk geval worden aangehouden als aanvangsdatum van de verjaringstermijn van vijf jaren. De vordering verjaarde mitsdien op 6 oktober 2008. Niet is gebleken dat de verjaring gestuit werd. (…)”

2.16 Mr. H. heeft klager bij e-mail van 11 augustus 2014 voor zover relevant geschreven:

“In verband met het hoger beroep is volgend complicatie opgetreden. Ik heb u gezegd dat ik onzerzijds het recht op hoger beroep heb voorbehouden. De advocaat van de gemeente (…) laat nu weten niet te willen instemmen met hoger beroep. (…) De advocaat van de Gemeente stelt (…) dat destijds door [verweerder] is voorgesteld de zaak aan de kantonrechter voor te leggen. Daarmee is de gemeente akkoord gegaan. Niet echter met de mogelijkheid van hoger beroep. Daar wilde gemeente niet mee akkoord gaan, dus hoger beroep is niet mogelijk. (…)”

2.17 Bij brief van 7 september 2014 heeft de heer B. klager onder meer geschreven:

“Op uw herhaald verzoek reageer ik hierbij op uw aan mij gerichte aangetekende brieven terzake van keuze van advocaat voor uw procedure tegen de gemeente Wassenaar.

(…)

Er is in voornoemde procedure tijdsverloop ontstaan, zoals [verweerder] meedeelde, mede veroorzaakt door de naderende pensionering van behandelend ambtenaar van de gemeente Wassenaar, de heer [T.]

Ondergetekende is overigens niet betrokken geweest bij het gevoerde overleg tussen [verweerder] en [T.]. (…)”

2.18 Bij brieven van (onder meer) 7 en 9 september 2014 heeft klager verweerder aansprakelijk gesteld voor alle schade die hij mocht lijden ten gevolge van de niet adequate en onzorgvuldige dienstverlening van de zijde van verweerder.

2.19 Bij e-mail van 20 december 2014 heeft verweerder de gemachtigde van klager onder meer geschreven:

“De gemeenteambtenaar in kwestie is een keurige man waarmee ik niets onoorbaars heb afgesproken. Integendeel, ik heb er voor gezorgd dat [klager] de grond die hij wilde kopen, kon kopen zonder dat hij zijn recht om te procederen verloor. Ruim binnen de termijn dat de procedure tegen de gemeente (...) aanhangig moest zijn, ontsloeg [klager] mij als zijn advocaat om een bizarre reden. (...) Gezien de inzet waarmee u [klager] steunt, [klager] is analfabeet, zie ik u als medeplichtig in een poging mij geld af te zetten door middel van chantage. Als ik nu nog een mail of brief van u ontvang, doe ik aangifte tegen [klager] en tegen u terzake stalken & afpersen. (...)”

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) afspraken heeft gemaakt met een medewerker van de gemeente om de zaak tegen de gemeente tot diens pensionering aan te houden;

b) zonder overleg de inhoud van brieven gericht aan de wederpartij heeft gewijzigd;

c) de interne klachtenregeling onjuist heeft toegepast;

d) een bedrag van € 1.000,- van klager heeft geleend en dit pas na lang aandringen heeft terugbetaald;

e) akkoord is gegaan met overeenkomsten die nu juist zagen op de geschilpunten met de wederpartij;

f) niet of te laat heeft gereageerd op berichten van klager en klager van de oorzaak daarvan te laat op de hoogte heeft gesteld;

g) de vordering inzake de verhuiskostenvergoeding heeft laten verjaren;

h) moeilijk bereikbaar is (geweest), onder meer door het weigeren van aangetekende post, het hanteren van verschillende kantooradressen en het niet legen van de postbus door verweerder;

i) onvoldoende rekening heeft gehouden met de handicap van klager, die kan lezen noch schrijven;

j) termen heeft gehanteerd jegens klager die een advocaat niet betamen, door onder meer te spreken van aangifte wegens stalking en aldus klager te intimideren;

k) het ongebruikte deel van het voorschot op het honorarium niet aan klager heeft betaald;

l) zonder overleg met klager maar met de wederpartij te hebben gekozen voor arbitrage in de door klager aanhangig te maken zaken, zodat hoger beroep van de uitspraak niet mogelijk was.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert allereerst aan dat de klacht te laat is ingediend. Verweerder voert voorts aan dat hij geen afspraak heeft gemaakt met de heer T. om de zaak van klager aan te houden tot na de pensionering van de heer T. Het klopt dat de heer T. verweerder op enig moment heeft verteld dat hij binnen afzienbare tijd met pensioen zou gaan, maar dit heeft niet tot enige vertraging geleid in de afhandeling van de zaak van klager. Alle afspraken met en brieven aan de wederpartij zijn gemaakt en geschreven in overleg met klager. Verweerder heeft de behandeling van de klacht onder de interne klachtenregeling overgenomen, omdat de medewerker die dat deed ziek werd en er naast verweerder geen andere medewerker was om de behandeling over te nemen. De betaling van € 1.000,- betrof geen lening, zoals klager stelt, maar een declaratie. Verweerder is voorts nimmer akkoord gegaan met een tussen klager en de gemeente in geschil zijnd punt. De koopovereenkomst is geregeld door een andere advocaat van klager, niet door verweerder. Verweerder heeft adequaat contact onderhouden met klager en is voortvarend te werk gegaan. Inzake zijn arbeidsongeschiktheid heeft verweerder, vanwege het analfabetisme van klager, een tussenpersoon verzocht klager te informeren over zijn ziekte. De verhuiskostenvergoeding is niet door enig nalaten van verweerder verjaard, aangezien de verjaring al dateert van voor de bemoeienis van verweerder met het dossier van klager. Verweerder heeft zijn kantoor aan de Singel verlaten wegens ziekte, en aansluitend een tweetal kleinere kantoorruimtes gehuurd. Na herstel heeft verweerder zijn huidige kantooradres gehuurd. Het e-mailadres van verweerder is nimmer gewijzigd. Aangetekende post heeft verweerder niet allemaal opgehaald, omdat deze gelijk luidde aan de gewone post en e-mails van klager. Verweerder heeft wel rekening gehouden met de handicap van klager en om die reden klager regelmatig bezocht in plaats van te schrijven, en voorts niet alle daarmee gemoeide tijd in rekening gebracht. De mededeling van verweerder dat hij mogelijk aangifte zou doen van stalking tegen klager en diens gemachtigde volgde uit de vele dreigementen van klager met klachten en schadeclaims jegens verweerder, waarbij voorts heeft te gelden dat klager niet serieus inging op de antwoorden van verweerder op die dreigementen. Van enige terugbetaling door verweerder kan geen sprake zijn, nu te weinig in rekening is gebracht. De zaak is tot slot rechtstreeks aan de kantonrechter voorgelegd, van arbitrage is geen sprake geweest, aldus verweerder.

5 BEOORDELING

5.1 Verweerder heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat de klacht niet-ontvankelijk is vanwege het tijdsverloop tussen het indienen van de klacht en de door klager aan verweerder verweten gedragingen. De raad volgt verweerder hierin niet. Verweerder was immers tot 4 december 2012 de advocaat van klager en de klachten hebben met name betrekking op het laatste gedeelte van de periode waarin verweerder rechtsbijstand aan klager verleende, zodat de termijn van drie jaar als bedoeld in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet ten tijde van het indienen van de klacht nog niet was verstreken.

Ad klachtonderdeel a)

5.2 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder afspraken met een medewerker van de gemeente, kennelijk de heer T., te hebben gemaakt om de zaak van klager tegen de gemeente tot na diens pensionering aan te houden.

5.3 De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat hij met de heer T. heeft afgesproken de zaak tegen de gemeente aan te houden tot na diens pensionering. Verweerder heeft in dit verband gewezen op de e-mail van de heer T. aan hem van 30 januari 2012 (zie § 2.8), waarin de heer T. verweerder – kennelijk voor het eerst – informeert over zijn aanstaande pensionering. Tegenover deze gemotiveerde betwisting heeft klager zijn klacht niet onderbouwd. De brief van de heer B. (zie § 2.17) is daartoe onvoldoende. Derhalve is niet komen vast te staan dat verweerder bedoelde afspraak met de heer T. heeft gemaakt. Klachtonderdeel a) is daarom ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.4 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij zonder overleg met klager brieven gericht aan de wederpartij van klager (de gemeente) heeft gewijzigd.

5.5 De raad overweegt dat klager dit klachtonderdeel niet heeft onderbouwd dan wel geconcretiseerd. Klager heeft bijvoorbeeld niet nader toegelicht om welke brieven aan de gemeente het precies zou gaan. Nu uit het dossier blijkt van voldoende overleg tussen klager en verweerder, is klachtonderdeel b) ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.6 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder de interne klachtenregeling onjuist te hebben toegepast doordat verweerder de behandeling van de klacht die klager tegen hem had ingediend van de heer W. heeft overgenomen.

5.7 De raad overweegt als volgt. In de toelichting op de Verordening op de Advocatuur (hierna de Voda) staat dat als klachtenfunctionaris kan functioneren de advocaat over wie de klacht gaat of een andere advocaat, dit om tegemoet te komen aan mogelijk organisatorische bezwaren van kleine praktijken. Verweerder heeft aldus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de behandeling van de klacht van klager – om begrijpelijke redenen – van de heer W. over te nemen. Klachtonderdeel c) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdelen d) en k)

5.8 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling en zien op het bedrag van € 1.000,- dat klager aan verweerder heeft betaald en de terugbetaling door verweerder van (een deel van) het door klager betaalde voorschot.

5.9 De raad stelt bij de beoordeling van deze klachtonderdelen voorop dat het op de weg van de advocaat ligt om zoveel als redelijkerwijze mogelijk is te voorkomen dat misverstanden ontstaan ten aanzien van zijn declaraties.

5.10 De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft aangevoerd dat het door klager aan hem betaalde bedrag van € 1.000,- geen lening betrof, zoals klager stelt, maar een declaratie. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat er geen urenspecificatie is opgemaakt voor het bedrag van € 1.000,-. Verweerder heeft voorts aangevoerd dat klager geen recht heeft op terugbetaling van (een deel van) het door hem aan verweerder betaalde voorschot, nu er door verweerder juist te weinig in rekening is gebracht aan klager. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat er vanwege zijn ziekte nimmer een einddeclaratie aan klager is verstrekt. Nu er geen urenspecificatie is voor het door klager betaalde bedrag van € 1.000,-, waardoor onduidelijk blijft waar de betaling van dit bedrag op ziet, en verweerder ook geen einddeclaratie heeft opgemaakt met betrekking tot zijn werkzaamheden ten behoeve van klager, is de raad van oordeel dat verweerder onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft omtrent het kostenverloop in de zaak van klager. Klachtonderdelen d) en k) zijn dan ook gegrond.

Ad klachtonderdeel e)

5.11 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder akkoord te zijn gegaan met overeenkomsten die nu juist zagen op de geschilpunten tussen klager en de gemeente.

5.12 De raad overweegt als volgt. Ter zitting heeft klager toegelicht dat dit klachtonderdeel ziet op de afspraak tussen verweerder en de gemeente om de geschilpunten tussen klager en de gemeente aan de kantonrechter voor te leggen ex artikel 96 Rv. Nu klager ter zitting heeft verklaard dat hij op de hoogte was van deze afspraak en hij hier ook naar heeft gehandeld door de huurachterstand in depot bij de notaris te storten, is de raad van oordeel dat dit klachtonderdeel feitelijke grondslag mist. Klachtonderdeel e) is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdelen f) en h)

5.13 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling en zien op het niet of te laat reageren door verweerder op berichten van klager en het moeilijk bereikbaar zijn van verweerder.

5.14 De raad stelt bij de beoordeling van deze klachtonderdelen voorop dat een advocaat gehouden is de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen. Van een advocaat mag verwacht worden dat hij reageert op berichten van (de gemachtigde van) zijn cliënt. Aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval moet beoordeeld worden of een handelen of nalaten in deze zin tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

5.15 De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij vanwege zijn ziekte eind december 2011 voor het laatst iets inhoudelijks heeft gedaan voor klager. Daarna heeft hij de heer B. gevraagd klager te informeren over zijn ziekte. In november 2012 heeft verweerder telefonisch contact opgenomen met klager om de zaak weer verder op te pakken, maar klager was daar volgens verweerder niet ontvankelijk voor. De raad is van oordeel dat verweerder, door bijna een jaar niets van zich te laten horen, ondanks het feit dat klager verweerder daar in zijn brief van 23 mei 2012 nog op heeft gewezen (zie § 2.11), de belangen van klager niet met de nodige voortvarendheid heeft behartigd. Op verweerder rustte temeer een informatieplicht omdat klager als gevolg van adreswijzigingen van verweerder en het feit dat verweerder aangetekend verzonden brieven van klager niet ophaalde in verwarring kon zijn gebracht. Het had op de weg van verweerder gelegen om klager zelf te informeren over zijn ziekte en de gevolgen daarvan voor klager en klager te wijzen op de mogelijkheid een andere advocaat in de arm te nemen, dan wel de deken van zijn ziekte op de hoogte te stellen opdat de deken verdere actie zou kunnen ondernemen. Door dit na te laten heeft verweerder gehandeld zoals een advocaat niet betaamt. Klachtonderdelen f) en h) zijn dan ook gegrond.

Ad klachtonderdeel g)

5.16 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder de vordering inzake de verhuiskostenvergoeding te hebben laten verjaren.

5.17 De raad overweegt als volgt. De kantonrechter heeft in de beschikking van 17 juni 2014 (zie § 2.15) overwogen dat de verjaringstermijn van de vordering inzake de verhuiskostenvergoeding op 6 oktober 2003 is aangevangen en de vordering mitsdien verjaarde op 6 oktober 2008. Aangezien verweerder pas in december 2010 bij de zaak betrokken is geraakt, kon hij de verjaring niet meer stuiten. Verweerder heeft evenmin de procedure ex artikel 96 Rv namens klager gevoerd. Verweerder kon zich in die procedure dan ook niet op stuitingshandelingen beroepen. Dat lag op de weg van de nieuwe advocaat van klager. Verweerder valt dan ook niet te verwijten dat de vordering inzake de verhuiskostenvergoeding is verjaard. Klachtonderdeel g) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel i)

5.18 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder onvoldoende rekening te hebben gehouden met de handicap van klager, die kan lezen noch schrijven.

5.19 De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat hij geen rekening heeft gehouden met de handicap van klager. Volgens verweerder heeft hij klager juist vanwege zijn handicap regelmatig bezocht in plaats van geschreven en verweerder heeft voorts niet alle daarmee gemoeide tijd in rekening gebracht. Tegenover deze gemotiveerde betwisting heeft klager zijn klacht niet onderbouwd. Klachtonderdeel i) is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel j)

5.20 Dit klachtonderdeel betreft de e-mail van verweerder aan de gemachtigde van klager van 20 december 2014 (zie § 2.17), waarin verweerder schrijft dat hij, indien hij nog één mail of brief van (de gemachtigde van) klager ontvangt, hij aangifte tegen klager en zijn gemachtigde zal doen terzake stalking en afpersing.

5.21 De raad is van oordeel dat, hoewel het beter was geweest indien verweerder zich in zijn e-mail van 20 december 2014 diplomatieker had uitgelaten, verweerder met zijn e-mail van 20 december 2014 niet de grens van het tuchtrechtelijk laakbare heeft overschreden. Klachtonderdeel j) is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel l)

5.22 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder zonder overleg met klager te hebben gekozen voor een arbitrageprocedure, waardoor geen hoger beroep mogelijk is.

5.23 De raad overweegt als volgt. Zoals hiervoor onder § 5.12 reeds is overwogen was klager bekend met de afspraak tussen verweerder en de gemeente om de geschilpunten tussen klager en de gemeente voor te leggen aan de kantonrechter ex artikel 96 Rv. Ingevolge artikel 333 Rv staat van een op de voet van artikel 96 Rv gewezen vonnis geen hoger beroep open, tenzij partijen zich dat recht uitdrukkelijk hebben voorbehouden. Verweerder heeft ter zitting erkend dat hij met de gemeente niet heeft gesproken over het al dan niet voorbehouden van het recht van hoger beroep. Dit heeft tot gevolg gehad dat, ondanks dat klager zich het recht van hoger beroep wel heeft voorbehouden, er geen hoger beroep mogelijk is aangezien de gemeente zich dat recht niet heeft voorbehouden. Van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat had verwacht mogen worden dat dit met klager zou worden besproken en het resultaat van die bespreking met de gemeente zou worden afgestemd. Doordat verweerder dit niet heeft gedaan, heeft hij klager benadeeld in zijn rechtspositie. Klachtonderdeel l) is derhalve gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft niet gehandeld zoals een advocaat betaamt. Dat verweerder ziek is geworden – hoe erg dat ook is – ontslaat hem niet van zijn verplichtingen als advocaat. Gelet op de ernst van de gegrond bevonden klachtonderdelen, acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2 De raad ziet daarnaast termen aanwezig om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 25,00 aan reiskosten.

7.3 De raad ziet eveneens termen aanwezig om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen een maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling zaaknummer 15-231A”

 

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdelen d, f, h, k en l gegrond;

- verklaart klachtonderdelen a, b, c, e, g, i en j ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 25,00 aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. E.C. Gelok, N.M.N. Klazinga, P. van Lingen en B. Roodveldt, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 januari 2016.

Griffier Voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 25 januari 2016 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

en per gewone post aan:

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan, ten aanzien van de klachtonderdelen a, b, c, e, g, i en j hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager 

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan, ten aanzien van de klachtonderdelen d, f, k, h en l hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 - 205 3770 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl