Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-01-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2016:20

Zaaknummer

15-217A

Inhoudsindicatie

Klacht over de verdeling van toevoegingsgelden na overname strafzaak. Het standpunt van verweerder terzake is niet kennelijk onredelijk. Klacht in alle onderdelen ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 25 januari 2016

in de zaak 15-217A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 7 mei 2015 heeft klager zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam beklaagd over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 24 september 2015 met kenmerk 4015-0330, door de raad ontvangen op 24 september 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 1 december 2015 in aanwezigheid van klager en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de in § 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 10 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

 

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1 Klager heeft verdachte M. bijgestaan in een strafzaak op basis van toevoeging. Op 17 december 2013 heeft verweerder de behandeling van de zaak overgenomen.

2.2 Bij brief van 3 februari 2014 heeft klager verweerder het volgende meegedeeld:

“Zoals telefonisch toegezegd zend ik u hierbij de nadere stukken van de Raad voor Rechtsbijstand inzake de door mij gevraagde meeruren. Blijkens beslissing d.d. 31 januari 2014 worden na de door mij bestede 24 uren, te vermeerderen met inmiddels een uur heen en weer geschrijf en overleg met de Raad, derhalve 25 uren, 22 uren extra toegekend. (…)

Tevens sluit ik hierbij in mijn door de Raad akkoord bevonden urenstaat met het verzoek te zijner tijd na ontvangst van de definitieve toeschatting met mij af te rekenen.”

2.3 Bij brief van 16 februari 2015 heeft verweerder klager onder meer het volgende meegedeeld:

“Onlangs is de vergoeding in bovengenoemde zaak vastgesteld. Thans dienen wij nog te verrekenen.

Uit de door u toegezonden (nadere) urenspecificaties blijkt dat u exact 24 uur aan de zaak heeft besteed. Die 24 (forfaitaire) uren zijn vastgesteld door de Raad voor Rechtsbijstand en die zijn rechtstreeks aan u uitbetaald. Qua uren hebben wij derhalve niet te verrekenen, nu de Raad voor Rechtsbijstand aan mij slechts uren heeft uitbetaald die ik zelf heb gewerkt. (…)”

2.4 Klager heeft verweerder hierop bij brief van 17 februari 2015, voor zover relevant, het volgende meegedeeld:

“(…) Graag ontvang ik een afschrift van uw urenopgave aan de Raad voor Rechtsbijstand. Door mij zijn afgerond 24 uren aan de zaak besteed (...) U heeft de meeruren kunnen vragen omdat vanaf 24 uren een ander vergoedingsregiem van toepassing is namelijk betaling per uur.

In onze verrekening dient uiteraard te worden uitgegaan van de totaal bestede uren door beide raadslieden en de totaal door elk ontvangen vergoeding. Deze totaalopbrengst dient naar rato van het aantal uren te worden verdeeld. Dat is ook logisch nu de hogere urenvergoedingen worden uitgekeerd dankzij het aantal door mij bestede uren van 24. (…)”

2.5 Bij brief van 2 maart 2015 heeft verweerder klager onder meer het volgende meegedeeld:

“(…) Zowel op ons oude kantoor (...) als op mijn huidige kantoor hebben wij in het geval van bewerkelijke zaken nog nooit verrekend op de wijze zoals door u gesuggereerd. Die manier van berekenen leidt m.i. ook tot een onrechtvaardige uitkomst en brengt bovendien een grote administratieve last met zich mee.

Natuurlijk heb ik er begrip voor dat voor ieder uur dat binnen het forfaitaire deel wordt gewerkt, er eigenlijk per uur 2/3 punt wordt verloren. Ik vind echter niet dat die verloren punten zouden moeten worden ‘terugverdiend’ door de extra uren van de opvolgend advocaat. Dat zou namelijk betekenen dat naar mate de opvolgend advocaat meer uren aan de zaak besteedt de gemiddelde uurvergoeding voor de opvolgende advocaat hoger wordt. (…)

In de onderhavige zaak heeft u exact 24 uur gewerkt en bent u voor die werkzaamheden door de raad uitbetaald. De uitbetaling die aan mij is gedaan ziet uitsluitend op door mij verrichte werkzaamheden. Ik meen daarom dat van die uitbetaling niets met u verrekend behoeft te worden. (…)”

2.6 Bij brieven van 23 respectievelijk 31 maart 2015 hebben klager respectievelijk verweerder hun standpunten herhaald.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) klager in totaal 25 uren aan de zaak van verdachte M. heeft gewerkt, terwijl hij slechts de forfaitaire vergoeding voor de eerste 24 uren uitbetaald heeft gekregen;

b) verweerder weigert de gehele toegekende vergoeding, inclusief de forfaitaire vergoeding over de eerste 24 uren, naar rato van bestede uren tussen klager en verweerder te verdelen.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert aan dat hij niet klachtwaardig heeft gehandeld. Bij overdracht van de zaak heeft klager een urenspecificatie meegezonden waarop 24 uren stonden verantwoord. Die 24 uren heeft hij zelf gedeclareerd bij de Raad voor Rechtsbijstand en de vergoeding voor die uren heeft hij zelf uitgekeerd gekregen. Nadien heeft klager geschreven dat die uren inmiddels vermeerderd waren met een uur “heen en weer geschrijf en overleg met de Raad”. Dat uur is door verweerder niet ter declaratie aan de Raad voor Rechtsbijstand aangeboden. Het is volstrekt helder dat de communicatie met de Raad over toevoegingen niet wordt aangemerkt als het verlenen van rechtsbijstand en deze tijd komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Wat betreft de verdeling van de toevoegingsgelden heeft verweerder zich gebaseerd op het bepaalde onder 3 van de Leidraad verdeling vergoeding bij opvolging in toevoegingszaken, althans op een door het Hof van Discipline als niet onredelijk beoordeelde wijze van verdeling, aldus – steeds – verweerder.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1 Klager heeft dit klachtonderdeel ter zitting aldus toegelicht dat hij nawerk heeft gehad, bestaande uit contact met zijn cliënt, contact met verweerder en contact met de Raad voor Rechtsbijstand, alsmede het op orde brengen en versturen van het dossier aan verweerder. Volgens klager is hiermee in totaal een uur gemoeid. Klager heeft recht op vergoeding van dit uur, aldus steeds klager.

5.2 De raad overweegt als volgt. Klager heeft niet betwist dat hij in de door hem bij de Raad voor Rechtsbijstand ingediende urenspecificatie 24 gewerkte uren heeft opgegeven, die door de Raad voor Rechtsbijstand aan hem zijn uitbetaald. In de brief van 3 februari 2014 (zie § 2.2) heeft klager verweerder weliswaar meegedeeld dat de door hem bestede 24 uren dienen te worden vermeerderd met inmiddels een uur heen en weer geschrijf en overleg met de Raad voor Rechtsbijstand, maar evident is dat dit uur niet voor vergoeding in aanmerking komt, gelet op de geldende regelgeving. Dat klager naast zijn contacten met de Raad voor Rechtsbijstand ander nawerk aan de zaak heeft gehad, had verweerder niet kunnen weten. Klager heeft dit immers eerst pas ter zitting toegelicht. De toevoeging is overigens na overdracht van de zaak op naam van verweerder gemuteerd. Klager kon na de mutatie dan ook geen uren meer op de toevoeging declareren. Verweerder valt terzake dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Klachtonderdeel a) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.3 Ten aanzien van dit klachtonderdeel overweegt de raad dat het niet tot haar taak behoort om te oordelen over welke wijze een toevoegingsvergoeding dient te worden verdeeld. De raad komt een rol toe indien uit het dossier blijkt dat er een evident onredelijk standpunt is ingenomen ten aanzien van de wijze van afrekening, althans een advocaat zijn voorstel niet deugdelijk met stukken heeft onderbouwd.

5.4 Het standpunt dat verweerder in deze inneemt, te weten dat hij conform het bepaalde onder 3 van de Leidraad verdeling vergoeding bij opvolging in toevoegingszaken heeft gehandeld, acht de raad geen kennelijk onredelijk standpunt. Dat het standpunt van verweerder niet, althans niet geheel wordt gedeeld door klager en de deken, maakt het vorenstaande niet anders. De raad neemt hierbij in aanmerking dat het bepaalde onder 3 van voornoemde Leidraad multi-interpretabel is. Ook klachtonderdeel b) is derhalve ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. E.C. Gelok, N.M.N. Klazinga, P. van Lingen en B. Roodveldt, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 januari 2016.

Griffier Voorzitter

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 25 januari 2016 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

en per gewone post aan:

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager 

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 - 205 3770 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl