Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-02-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2016:5
Zaaknummer
15-224
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft er niet op toe gezien dat het door hem opgestelde echtscheidingsconvenant ook daadwerkelijk door partijen werd ondertekend. Klacht gegrond. Enkele waarschuwing plus kostenveroordeling.
Uitspraak
Beslissing van 8 februari 2016
in de zaak 15-224
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 22 juli 2015 met kenmerk [x], door de raad ontvangen op 23 juli 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [X] de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 14 december 2015 in aanwezigheid van zowel klaagster als verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de hiervoor onder 1.1 genoemde aanbiedingsbrief van de deken met bijlagen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Klaagster heeft zich in november 2012 tot verweerder gewend met het verzoek een echtscheidingsprocedure aanhangig te maken.
2.3 Nadat verweerder klaagsters echtgenoot had aangeschreven, zijn beide echtgenoten met elkaar in overleg getreden en hebben zij verweerder verzocht om voor hen beiden op te treden.
2.4 Verweerder heeft een ouderschapsplan opgesteld en een alimentatieberekening gemaakt. Op 2 mei 2013 zijn partijen bij hem op kantoor geweest. Die dag is overeenstemming bereikt over de kinder- en partneralimentatie.
2.5 Het echtscheidingsverzoek is, blijkens het verweerschrift tegen de klacht d.d. 4 februari 2015, door verweerder ingediend op 6 mei 2013.
2.6 Bij brief d.d. 7 mei 2013 heeft verweerder aan klaagster – de raad neemt aan ook aan meneer – als volgt geschreven:
“Bijgaand doe ik u toekomen een kopie van het gemeenschappelijk verzoek dat ik bij de rechtbank zal indienen zodra ik de betaling heb ontvangen van mijn declaraties. […] Verder doe ik u toekomen het concept echtscheidingsconvenant. Graag verneem ik van u of u zich met deze tekst kan verenigen waarna ik tot indiening zal overgaan. (cursief rvd). Verder hebben we afgesproken dat indien meneer onverhoopt de financiering niet rond krijgt (om ontslag hoofdelijke aansprakelijkheid van klaagster voor de hypotheekschuld mogelijk te maken – rvd), wij opnieuw rond de tafel gaan zitten om te bezien welke oplossing we dan zullen afspreken.”
2.7 De echtscheidingsbeschikking d.d. 19 juni 2013 is op 17 juli 2013 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.8 Toen klaagsters ex-echtgenoot in augustus 2014 ten behoeve van het op laten maken van de belastingaangiften door de gemeenschappelijke accountant bij verweerder het convenant opvroeg bleek dat het convenant niet was getekend.
2.9 Kort daarna heeft klaagster, eveneens in augustus 2014, aan verweerder verzocht het convenant aan te passen door in artikel 5.3, waar staat dat de echtelijke woning aan de man wordt toegescheiden, in de zin “Dit geschiedt op voorwaarde dat de hypothecaire lening aan hem wordt toegescheiden en de bank de vrouw ontslaat uit haar hoofdelijke verplichtingen jegens de hypotheekhouder.” het gedeelte na ‘toegescheiden’ te laten vervallen.
2.10 Verweerder heeft het concept convenant in die zin aangepast en de nieuwe versie bij brief d.d. 28 augustus 2014, met afschrift aan de ex-echtgenoot, aan klaagster toegezonden, en haar en meneer daarbij uitgenodigd om op 3 september 2014 bij hem op kantoor het convenant te komen tekenen.
2.11 In september 2014 heeft meneer zich tot een nieuwe, eigen advocaat gewend, die verweerder bij brief d.d. 26 september 2014 heeft laten weten dat haar cliënt niet instemde met het convenant.
2.12 Klaagster heeft zich kort nadien ook tot een nieuwe, eigen advocaat gewend.
2.13 Bij brief van 21 januari 2015 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij er niet op toe heeft gezien dat het door hem opgestelde echtscheidingsconvenant ook daadwerkelijk door partijen werd ondertekend.
3.2 De ex-echtgenoot van klaagster acht zich nu niet gebonden aan de indertijd in dat concept opgenomen afspraken, met als gevolg dat klaagster zich opnieuw heeft moeten voorzien van rechtsbijstand en zo op kosten is gejaagd.
3.3 Klaagster betwist dat er haast was bij de echtscheiding en dat verweerder om die reden met hen had afgesproken dat hij het echtscheidingsverzoek alvast bij de rechtbank zou indienen.
4 VERWEER
4.1 Volgens verweerder is in de bespreking van 2 mei 2013 afgesproken dat hij alvast zou overgaan tot indiening van het gemeenschappelijk verzoekschrift met daarin opgenomen de overeengekomen alimentatiebedragen.
4.2 De indiening van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden op 6 mei 2013. Op het aan partijen toegezonden concept echtscheidingsconvenant hebben partijen niet meer gereageerd.
4.3 Verweerder ziet niet in in welk opzicht hij onjuist zou hebben gehandeld. Hij had van klaagster begrepen dat zij snel wilde scheiden met het oog op de grotere kans op toewijzing van een eigen woning. Om die reden heeft hij het verzoekschrift gereed gemaakt en ingediend voordat het echtscheidingsconvenant was ondertekend.
5 BEOORDELING
5.1 Verweerder trad in de echtscheiding van klaagster op als advocaat van beide echtgenoten.
5.2 In zo’n geval hoort de advocaat met partijen toe te werken naar een integrale regeling van alle gevolgen van de echtscheiding, deze vast te leggen in een door partijen te ondertekenen echtscheidingsconvenant en dat getekende convenant ter bekrachtiging door de rechtbank over te leggen bij indiening van het verzoekschrift.
5.3 Wanneer er termen zijn om vooruitlopend op de afronding van het convenant alvast het verzoek tot echtscheiding met eventuele nevenverzoeken bij de rechtbank in te dienen dient dat expliciet met cliënten te worden afgestemd en dient de advocaat er met beide partijen naar toe te werken dat de nog te regelen gevolgen van de echtscheiding kunnen worden vastgelegd in een convenant en/of aanvullende procedure. Niet is gebleken dat verweerder de eerdere indiening met partijen heeft afgestemd, en hen over de gevolgen daarvan heeft voorgelicht.
5.4 Klaagster heeft betwist dat er haast was bij de echtscheiding en dat verweerder om die reden met hen had afgesproken dat hij het echtscheidingsverzoek alvast bij de rechtbank zou indienen. Zulks valt ook niet te rijmen met verweerders brief van 7 mei 2013 waarin hij de indiening van het verzoekschrift juist koppelde aan overeenstemming omtrent de tekst van het concept convenant.
Ook ontbreekt enig blijk van voorlichting door verweerder aan partijen omtrent het verschil in rechtsgevolgen tussen het al dan niet in de echtscheidingsbeschikking laten bekrachtigen van de in het echtscheidingsconvenant geregelde onderwerpen.
Uit de feitelijke gang van zaken zoals die kon worden vastgesteld leidt de raad af dat verweerder aan partijen niet de keuze heeft gelaten tussen het al dan niet in de tijd splitsen van indiening echtscheidingsverzoek en ondertekening convenant.
5.5 Wat hier verder ook van zij, het behoorde hoe dan ook tot de taak van verweerder om er met partijen naar toe te werken dat zij overeenstemming zouden bereiken over de nog niet in het gezamenlijk verzoekschrift meegenomen deelonderwerpen. Dat heeft verweerder niet gedaan. In plaats daarvan heeft hij een geheel afwachtende houding aangenomen.
5.6 Verweerder heeft zijn cliënten niet per brief aan het concept convenant herinnerd, hen niet gevraagd alsnog te reageren, hen niet gewezen op de consequenties van het uitblijven van overeenstemming omtrent de nog openstaande kwesties, hen niet uitgenodigd voor een bespreking op kantoor, etcetera. Gevolg was dat ruim één jaar na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking nog altijd geen echtscheidingsconvenant was tot stand gekomen noch anderszins de zaak kon worden afgesloten. Deze nalatigheid is in strijd met de zorgvuldigheid die verweerder bij de behartiging van klaagsters belangen diende te betrachten. Klaagsters verwijt dat verweerder er niet op heeft toegezien dat het convenant daadwerkelijk werd ondertekend is dan ook terecht; haar klacht ter zake is gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 De ernst van verweerders nalaten brengt mee dat aan verweerder de hierna te noemen tuchtrechtelijke maatregel dient te worden opgelegd.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.
7.2 De raad ziet daarnaast termen aanwezig om verweerder overeenkomstig artikel 48 lid 6 Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,00 aan reiskosten.
7.3 De raad ziet eveneens termen aanwezig om verweerder overeenkomstig artikel 48 lid 6 Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen een maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
Verklaart de klacht van klaagster tegen verweerder gegrond.
Legt aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing op.
Veroordeelt verweerder tot betaling binnen 14 dagen na onherroepelijk worden van deze beslissing van
- het griffierecht van € 50,00 aan klaagster,
- reiskosten ad € 50,00 aan klaagster, en
- de proceskosten ad € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten
Aldus gewezen door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. H. Dulack, P.J.F.M. de Kerf, E.J. Verster en A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 februari 2016.
griffier voorzitter