Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-01-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2016:25

Zaaknummer

15-505/A/NH

Inhoudsindicatie

15-505/A/NH: Klacht tegen eigen advocaat. Niet gebleken dat klager niet wist waar de door verweerder aangevraagde toevoegingen op zagen. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 25 januari 2016

in de zaak 15-505/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

    

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 20 april 2015 heeft klager zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland beklaagd over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 29 oktober 2015 met kenmerk td/md/15-150, door de raad ontvangen op 30 oktober 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Holland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 1 december 2015. Klager noch verweerder is verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de in § 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 29 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1 Verweerder heeft klager in 2011 bijgestaan in verschillende procedures. In een door klager voor akkoord ondertekend intakeformulier staat, voor zover hier relevant:

“OMSCHRIJVING PROBLEEM:

Bezwaar & vovo inzake uitkering”

2.2 Verweerder heeft voor zijn werkzaamheden een drietal toevoegingen aangevraagd.

2.3 De eerste toevoegingsaanvraag (4IV3656) betrof ‘bezwaar herziening en/of terugvordering WWB’. De tweede toevoegingsaanvraag (4IV3985) betrof ‘voorlopige voorziening met betrekking tot bezwaar tegen herziening en/of terugvordering WWB. De laatste toevoegingsaanvraag (4IY2386) betrof ‘een beroepsprocedure met betrekking tot de beslissing op bezwaar herziening en/of terugvordering WWB.

2.4 De toevoegingsaanvragen zijn in eerste instantie afgewezen, maar na verzoeken van klager om peiljaarverlegging zijn de aanvragen alsnog toegewezen.

2.5 In oktober 2014 heeft de Raad voor Rechtsbijstand klager in twee van de drie afgegeven toevoegingen (4IV3656 en 4IV3985) bericht dat uit hercontrole is gebleken dat de hoogte van het definitief vastgestelde verzamelinkomen en/of vermogen in 2009 en in 2011 boven de wettelijke grens ligt en klager daarom met terugwerkende kracht geen recht heeft op een tegemoetkoming in de kosten van zijn advocaat.

2.6 Bij brief van 1 mei 2015 heeft de Raad voor Rechtsbijstand aan klager bevestigd dat de in § 2.4 genoemde toevoegingen op zijn verzoek zijn ingetrokken.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder zonder toestemming van klager drie toevoegingen heeft aangevraagd, zonder klager duidelijk te informeren waarop de toevoegingen betrekking hebben;

b) klager op 3 en 15 oktober 2014 drie brieven van de Raad voor Rechtsbijstand heeft ontvangen waarbij alsnog is vastgesteld dat hij met terugwerkende kracht geen aanspraak kan maken op een tegemoetkoming in de kosten;

c) verweerder noch zijn kantoor de klachten van klager serieus heeft genomen.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert aan dat hij namens klager verschillende procedures heeft gevoerd, waarvan klager volledig op de hoogte was. Het is volgens verweerder onaannemelijk dat klager diverse verzoeken om peiljaarverlegging heeft ingediend, zonder dat hij wist waar de desbetreffende toevoegingen betrekking op hadden. Klager heeft voorts een intakeformulier ondertekend, waarin duidelijk is aangegeven dat er een bezwaar en een voorlopige voorziening inzake een uitkering zouden spelen. Dat klager verweerder geen opdracht zou hebben gegeven voornoemde procedures te voeren is gelet hierop dan ook niet juist. Klager heeft zich voorts pas na het bericht van de Raad voor Rechtsbijstand van oktober 2014 op het standpunt gesteld dat hij de procedures niet gewenst zou hebben. Dit is ongeloofwaardig. Het bevreemdt verweerder verder dat hij noch de rechtbank de brief van klager, waarin hij zou hebben verzocht het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in te trekken, heeft ontvangen.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a) en b)

5.1 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling en zien op de drie toevoegingen die verweerder namens klager heeft aangevraagd. Volgens klager heeft verweerder de toevoegingen aangevraagd, zonder klager duidelijk te informeren waarop de desbetreffende toevoegingen betrekking hebben.

5.2 De raad overweegt als volgt.

5.3 Voorop wordt gesteld dat van een advocaat verwacht mag worden dat hij zijn cliënt op de hoogte houdt van zijn werkzaamheden ten behoeve van die cliënt.

5.4 Wat betreft de eerste toevoeging (4IV3656) verwijt klager verweerder dat hij de toevoeging heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is afgegeven en klager hiervan niet op de hoogte heeft gesteld. Voor zover hiervan sprake is, hetgeen de raad op basis van de gedingstukken niet kan vaststellen, is klager hierdoor naar het oordeel van de raad niet in zijn belangen geschaad. Verweerder zou de toevoeging volgens klager immers gebruikt hebben voor een andere procedure die hij namens klager heeft gevoerd, te weten een bezwaarschriftprocedure bij het UWV. Klager was op de hoogte van deze procedure – in het dossier bevindt zich een e-mail van verweerder aan klager van 12 april 2012 waarin verweerder klager meedeelt dat er op 2 april 2012 een hoorzitting heeft plaatsgevonden en dat de uitnodiging hiervoor op 26 maart 2012 aan klager is gezonden maar dat klager niet is verschenen – en klager wist dat hiervoor geen aparte toevoeging was afgegeven. 

5.5 Ten aanzien van de tweede toevoeging (4IV3985) stelt klager dat hij verweerder geen opdracht heeft gegeven een voorlopige voorziening aan te vragen. Hij heeft verweerder en de rechtbank dan ook een brief gestuurd waarin hij de voorlopige voorziening intrekt. Daargelaten de vraag of klager verweerder en de rechtbank een brief heeft gestuurd waarin hij de voorlopige voorziening intrekt, hetgeen verweerder gemotiveerd heeft betwist, is niet gebleken dat verweerder de toevoeging buiten klager om heeft aangevraagd en klager hierover niet heeft geïnformeerd. In de opdrachtbevestiging (zie §2.1) staat immers “bezwaar en vovo inzake uitkering” en klager heeft bovendien (ook) ten aanzien van deze toevoeging een verzoek om peiljaarverlegging ingediend. Dat klager dit heeft gedaan zonder te weten waar de desbetreffende toevoeging betrekking op had, acht de raad niet aannemelijk.

5.6 Ten aanzien van de derde toevoeging (4IY2386) heeft klager, ondanks een verzoek daartoe van de deken, niet onderbouwd wat hij verweerder precies verwijt.

5.7 De conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdelen a) en b) ongegrond zijn.

Ad klachtonderdeel c)

5.8 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder (en het kantoor van verweerder) de klachten van klager niet serieus te hebben genomen. Klager heeft dit echter onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel c) is daarom ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. E.C. Gelok, N.M.N. Klazinga, P. van Lingen en B. Roodveldt, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel       als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 januari 2016.

Griffier Voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 25 januari 2016 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

en per gewone post aan:

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager 

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Holland

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 - 205 3770 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl