Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-02-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:7

Zaaknummer

16-011/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij met betrekking tot grievende uitlatingen. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 2 februari 2016

in de zaak 16-011/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 4 januari 2016 met kenmerk K222 2015 dk/ksl, door de raad ontvangen op 7 januari 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Op 17 april 2015 heeft de bestuursrechter in de rechtbank Den Haag vonnis gewezen in een geschil tussen de B.V. M. (hierna: M) te Noordwijkerhout, waarvoor verweerder als gemachtigde is opgetreden, en het college van burgemeester en wethouders van Noordwijkerhout. In deze procedure was aan de orde het besluit van het college om niet tot handhaving over te gaan jegens D.

De rechtbank concludeerde dat er geen gerechtvaardigde reden is om van handhavend optreden af te zien. Tegen deze uitspraak heeft de gemeente hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

1.2    Op 9 juli 2015 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan de leden van de gemeenteraad van de gemeente Noordwijkerhout, waarin wordt gerefereerd aan klager in zijn hoedanigheid van wethouder. Dit e-mailbericht is ook gepubliceerd op de website.

1.3    Het bedoelde e-mailbericht bevat onder meer de volgende passage:

‘[…] Het blijft overigens de vraag hoe het heeft kunnen gebeuren dat in strijd met het vigerende bestemmingsplan en de beheersverordening een recreatiepark met maar liefst 90 vakantiebungalows uit de grond is gestampt en dat het college daartegen al die jaren niet is opgetreden. Er gaan geruchten dat dit wellicht te maken zou hebben met het feit dat de verantwoordelijk wethouder in deze periode niet alleen wethouder was, maar tevens lid was van het bestuur van een bank, welke bank toevallig ook de bank was die tot twee maal toe een forse financiering aan D. heeft verstrekt. Het zou naar mijn mening in het belang van de betrouwbaarheid van het openbaar bestuur in zijn algemeenheid en de Noordwijkerhoutse politiek in het bijzonder zijn om deze schijn van belangenverstrengeling te onderzoeken, zodat met dat gerucht definitief kan worden afgerekend. Anders blijft dit gerucht maar opspelen.’

1.4    Bij brief van 22 augustus 2015 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zich in zijn e-mailbericht van 9 juli 2015 onnodig grievend heeft uitgelaten jegens klager. De klacht heeft in het bijzonder betrekking op de onder 1.3 genoemde passage. Daarnaast is de inhoud van het bericht in strijd met de waarheid, die verweerder kende althans behoorde te kennen. Verweerder heeft immers zelf een link aan zijn bericht toegevoegd naar een publicatie waaruit blijkt dat klager reeds in 2006 is teruggetreden als bestuurslid van een bank, terwijl het ‘uit de grond stampen’ pas een aanvang heeft genomen in 2007, toen klager bovendien nog geen wethouder was. Voorts heeft verweerder geweigerd om op verzoek van klager over te gaan tot rectificatie van zijn e-mailbericht van 9 juli 2015 en heeft hij in dat e-mailbericht ten onrechte niet vermeld dat hij dat bericht namens een cliënt, met name M., schreef.

3    VERWEER

3.1    Verweerder stelt zich op het standpunt dat van onrechtmatig of tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is. Hij betwist dat hij zich onnodig grievend jegens klager heeft uitgelaten. Hij heeft slechts namens zijn cliënte de aandacht van de leden van de gemeenteraad gevraagd voor hardnekkige geruchten. In de onder 1.3 genoemde passage heeft hij geen beschuldigingen aan het adres van klager geuit en wordt ook niet gesteld dat sprake zou zijn van belangenverstrengeling. Verweerder heeft in de e-mail enkel aangegeven dat er geruchten in die richting gaan en dat het wellicht verstandig zou zijn om onderzoek naar deze geruchten te doen. Daarbij heeft hij de leden van de gemeenteraad vanzelfsprekend moeten informeren over de aard van de geruchten, omdat zij anders niet zouden weten wat er precies onderzocht zou moeten worden.

3.2    Dat zijn e-mail aan de leden van de gemeenteraad onderwerp is geweest van een publicatie op de website kan verweerder niet worden verweten, maar is het gevolg van het feit dat de leden van de gemeenteraad kennelijk niet vertrouwelijk met de e-mail zijn omgesprongen. In verband met het feit dat bij de openbare raadsvergadering ook de pers aanwezig was, heeft dit geresulteerd in een publicatie op de website.

4    BEOORDELING

4.1    Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2    Gelet op de tegengestelde verklaringen van klager enerzijds en verweerder anderzijds, alsmede het feit dat klager zijn stelling niet heeft onderbouwd met stukken, komt de voorzitter niet tot het oordeel dat de inhoud van de onder 1.3 genoemde passage onjuist is. Verweerder heeft gemotiveerd uiteengezet dat klager tot mei 2006 bestuurslid van een bank is geweest, dat de financiering is verstrekt in een periode dat klager bestuurslid was en dat het college van burgemeester en wethouders, in de periode dat klager weer wethouder was, niet heeft opgetreden tegen het gebruik in strijd met het bestemmingsplan. De juistheid van de stelling van klager dat verweerder het voornoemde in zijn e-mailbericht ten onrechte heeft aangeduid als ‘feit’, is niet gebleken.

4.3    De voorzitter is van oordeel dat de inhoud van de onder 1.3 genoemde passage niet onnodig grievend is jegens klager, nu er duidelijk wordt gerefereerd aan geruchten en er wordt gevraagd om een onderzoek. Voorts is van belang dat uit de standpunten van klager en verweerder blijkt dat het e-mailbericht van 9 juli 2015 door verweerder aan de leden van de gemeenteraad is verzonden. Er is niet gesteld of gebleken dat verweerder het e-mailbericht zelf in de publiciteit heeft gebracht. De voorzitter ziet niet in waarom het een advocaat niet toegestaan zou zijn om zich met een e-mailbericht zoals het bericht van 9 juli 2015 tot de leden van een gemeenteraad te wenden. Gelet daarop acht de voorzitter het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder niet heeft voldaan aan het verzoek tot rectificatie.

4.4    Ook overigens blijkt niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Gelet op de omstandigheid dat verweerder de advocaat is van M. in procedures tegen het college van B & W van de gemeente Noordwijkerhout, is de voorzitter van oordeel dat het niet in strijd is met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt dat verweerder in zijn e-mailbericht van 9 juli 2015 aan de leden van de gemeenteraad van die gemeente niet heeft vermeld dat hij die e-mail namens zijn cliënte stuurde. Dit geldt temeer nu klager niet heeft gesteld, en ook overigens niet is gebleken, dat over de hoedanigheid van verweerder enige verwarring heeft bestaan.

4.5    De klacht is kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 2 februari 2016.

Griffier     Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 3 februari 2016    verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85491, 2508 CD Den Haag (fax: 088-2053707).

Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl.