Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-02-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:5

Zaaknummer

15-690/DH/NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Vrijheid van handelen van de advocaat van de wederpartij. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 2 februari 2016

in de zaak 15-690/DH/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 23 november 2015 met kenmerk td/np/15-210, door de raad ontvangen op 17 december 2015, alsmede op de brief van de deken van 2 december 2015 en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klagers zijn verwikkeld in een procedure met B.V. X en B.V. Y (hierna gezamenlijk te noemen: X). Verweerder is de advocaat van deze wederpartij. Het geschil heeft betrekking op de aansprakelijkheid in verband met meerdere lekkages in het huis van klagers, dat is gebouwd door X.

1.2    De Raad van Arbitrage voor de Bouw heeft op 26 mei 2015 in deze zaak een arbitraal vonnis gewezen, nadat op 9 januari 2015 een mondelinge behandeling had plaatsgevonden. Tijdens die mondelinge behandeling is het werk bezichtigd.

1.3    Bij brief van 8 juni 2015 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.4    Bij brief van 26 oktober 2015 hebben klagers hun klacht aangevuld met klachtonderdeel c.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij de bewijsstukken waarop hij zich ter zitting heeft beroepen, niet tijdig aan klagers heeft verzonden. X heeft namelijk de schade die door de lekkages is ontstaan gemeld bij de assurantietussenpersoon en heeft op 6 augustus 2014 een uitkering gekregen. Deze informatie ontbreekt echter in het processtuk van verweerder van 26 september 2014. In zijn pleitnota had verweerder opgenomen dat de verzekeraar deels dekking had verleend en deels dekking had geweigerd. De originele stukken heeft verweerder echter niet in het geding gebracht. Pas op 30 januari 2015 hebben klagers de nadere stukken ontvangen;

b)    hij in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 30 omdat hij in de procedure feiten heeft gepresenteerd die feitelijk onjuist waren, althans waarvan hij behoorde te weten dat deze onjuist waren. Uit de nadere stukken bleek namelijk dat in werkelijkheid de verzekeringsmaatschappij voor alle drie de oorzaken van de lekkages uitkering heeft gedaan. Verweerder heeft hierover gelogen in zijn pleitnotitie, waardoor de arbiter op het verkeerde been is gezet ten aanzien van de aansprakelijkheid voor de lekkages, alsmede ten aanzien van het feit dat X reeds een vergoeding had geaccepteerd voor een oorzaak waarvan hij het bestaan weigerde te erkennen;

c)    hij de vordering in reconventie in volle omvang heeft gehandhaafd, terwijl de schade die zijn cliënt zou hebben geleden, en die in reconventie werd gevorderd, inmiddels door de verzekeraar was erkend en vergoed. 

3    VERWEER

3.1    Ten aanzien van klachtonderdeel a betwist verweerder de stelling van klagers dat hij nadere stukken in het geding heeft gebracht en dat hij zich ter zitting op nieuwe bewijsstukken heeft beroepen. Hij heeft slechts een stelling geponeerd, niet meer en niet minder.

3.2    Ten aanzien van klachtonderdeel b stelt verweerder zich op het standpunt dat hij niet eerder dan 5 januari 2015, kort vóór de mondelinge behandeling, voor het eerst van X had begrepen dat er een bedrag was uitgekeerd door de verzekeraar. Op het moment van het opstellen van de pleitnota, kon verweerder niet beschikken over de gegevens van de verzekeraar. Pas tijdens de mondelinge behandeling, voordat de bezichtiging van het werk zou plaatsvinden, heeft verweerder de beschikking gekregen over de stukken. Verweerder stelt verder dat hij zijn pleitnota op dit punt heeft aangepast en heeft vertrouwd op de informatie die hem was verstrekt. Hij zag geen reden om te twijfelen aan de juistheid daarvan.

3.3    Wat betreft het aanvullende klachtonderdeel stelt verweerder zich op het standpunt dat het niet aan de wederpartij is om te bepalen of zijn cliënt een vordering al dan niet mag instellen of handhaven. Daarnaast ziet hij niet in welke gedragsrechtelijke norm hij zou hebben geschonden door de eis in reconventie niet te verminderen. Verweerder ziet evenmin in welk belang klagers hebben bij het aanvullende klachtonderdeel.

4    BEOORDELING

4.1    Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2    Ten aanzien van klachtonderdeel a is de voorzitter van oordeel dat uit het dossier is gebleken dat verweerder pas na afloop van de mondelinge behandeling kon beschikken over de betalingsbewijzen en overige stukken van X. Het is zeer goed mogelijk dat verweerder deze stukken niet in het geding heeft kunnen brengen. De voorzitter zal dit klachtonderdeel derhalve kennelijk ongegrond verklaren. In dat kader is nog van belang dat klagers niet in hun belangen zijn geschaad doordat verweerder de stukken op een later moment heeft ingediend, (mede) omdat klagers in de gelegenheid zijn gesteld om op deze stukken te reageren.

4.3    Met betrekking tot klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat aannemelijk is geworden dat verweerder, tot vlak voor de mondelinge behandeling, niet wist of kon weten dat er in een eerder stadium geld door de verzekeraar zou zijn uitgekeerd of toegekend, alsmede op welke posten dit verzekeringsgeld dan betrekking zou hebben. Daarnaast blijkt niet uit het dossier dat verweerder ten tijde van het opstellen van zijn pleitnota en de mondelinge behandeling redenen had om te moeten twijfelen aan de juistheid van mededelingen van X. Ook dit klachtonderdeel wordt kennelijk ongegrond verklaard.

4.4    Zoal klagers belang hebben bij het aanvullende klachtonderdeel, geldt dat ook dit ongegrond is. Onder de gegeven omstandigheden valt namelijk niet in te zien op grond waarvan verweerder tuchtrechtelijk laakbaar zou hebben gehandeld door de eis in reconventie niet te verminderen.

4.5    De klacht is in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 2 februari 2016.

Griffier     Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 3 februari 2016 verzonden aan:

-    klagers

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klagers, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85491, 2508 CD Den Haag (fax: 088-2053707).

Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl.