Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-02-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2016:36

Zaaknummer

15-615/A/NH

Inhoudsindicatie

Wrakingsverzoek. Niet gebleken van partijdigheid. Wrakingsverzoek ongegrond. Volgend wrakingsverzoek wordt niet in behandeling genomen.

Uitspraak

eslissing van 2 februari 2016

in de zaak 15-615/A/NH

naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:

verzoeker

tegen:

mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. J.J. Trap en C.C. Oberman, advocaat-leden

verweerders

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, hierna: de raad, is een klachtzaak aanhangig onder nummer 15-454/A/NH met verzoeker als klager.

1.2 De klacht van verzoeker is bij beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van 5 november 2015 kennelijk ongegrond verklaard. Verzoeker is hiertegen in verzet gekomen bij verzetschrift van 18 november 2015, door de raad ontvangen op 19 november 2015.

1.3 Verzoeker heeft in zijn verzetschrift verzocht (i) om de zaak door een andere raad van discipline te laten behandelen en (ii) om een bepaalde getuige op te roepen. Bij brief van 26 november 2015 heeft de griffier laten weten dat de verzoeken ter zitting zullen worden behandeld.

1.4 Voorafgaande aan de inhoudelijke behandeling van de klacht heeft verzoeker daarop bij e-mail van 4 december 2015 een verzoek gedaan tot wraking van de voorzitter en twee advocaat-leden van de raad.

1.5 Bij brief van 10 december 2015 aan de wrakingskamer van de raad, heeft de voorzitter van de gewraakte raad, mede namens de leden, op het wrakingsverzoek gereageerd.

1.6 Het wrakingsverzoek is op 11 januari 2016 behandeld ter zitting van de wrakingskamer van de raad. Noch verzoeker noch verweerders zijn verschenen.

1.7 De wrakingskamer heeft kennis genomen van:

- het klachtdossier in de zaak 15-454/A/NH;

- de brief van verzoeker van 18 november 2015;

- de brief van de raad van 26 november 2015;

- het wrakingsverzoek van 4 december 2015;

- de reactie van de gewraakte raad van 10 december 2015.

2 HET WRAKINGSVERZOEK

2.1 Verzoeker heeft het navolgende ten grondslag gelegd aan het wrakingsverzoek.

2.2 Verzoeker meent dat de procedure bij de raad van discipline te Amsterdam niet de waarborgen biedt van een ‘fair trial´ in de zin van artikel 6 EVRM. Daarom heeft verzoeker verzocht zijn verzetzaak door een andere raad te laten behandelen. In de omstandigheid dat dat verzoek – en overigens ook het verzoek tot het horen van een getuige – bij voorbaat is afgewezen, ziet verzoeker zijn vermoeden bevestigd dat er geen sprake is van fair trial.

2.3 Verzoeker is zelf als advocaat geschorst en geschrapt door de Amsterdamse raad van discipline. Dat verweerders verbonden zijn aan diezelfde raad maakt dat hun onpartijdigheid in het geding is, aldus verzoeker. De voorzitter is daarnaast niet (langer) onpartijdig nu zij eerder klachten van verzoeker heeft afgewezen, aldus – steeds – verzoeker.

3 VERWEER

3.1 Verweerders hebben op 10 december 2015 een schriftelijke reactie gegeven op het wrakingsverzoek. Zij berusten niet in het wrakingsverzoek en verzoeken de wrakingskamer het verzoek af te wijzen.

3.2 Verweerders voeren aan dat de raad niet op de verzoeken van verzoeker kan beslissen dan na hoor en wederhoor; dat kan eerst op of na de (inhoudelijke) zitting gebeuren. Verweerders hebben niet deelgenomen aan de beslissingen tot schorsing en schrapping van verweerder. Beslissingen in andere zaken van verzoeker – zoals een klacht tegen de Amsterdamse deken en een klacht tegen een plaatsvervangend voorzitter van de Amsterdamse raad – maken niet dat de onpartijdigheid van de voorzitter of de overige verweerders schade kan lijden, aldus verweerders.

4 BEOORDELING

4.1 Op grond van artikel 47 lid 2 Advocatenwet juncto artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kunnen de voorzitter en de leden van de raad worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

4.2 Wraking is een middel dat partijen ten dienste staat om het hen, onder meer ingevolge artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de rechten van de Mens (EVRM), toekomende recht op behandeling van hun zaak door (een) onpartijdige (tucht)rechter(s) af te dwingen.

4.3 Wraking is mogelijk op grond van feiten en omstandigheden waardoor de (tucht)rechtelijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Van dergelijke feiten en omstandigheden kan in de eerste plaats sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij dan wel het voorliggend geschil. Wraking is voorts mogelijk als feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling van de tuchtrechter, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is, in welk kader van belang is dat ook de schijn van partijdigheid wordt vermeden.

4.4 Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat de voorzitter en de leden van de raad uit hoofde van hun aanstelling geacht moeten worden onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de voorzitter en de leden jegens een partij enige vooringenomenheid hebben, althans dat de bij een partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer van de raad zal het wrakingsverzoek aan de hand van deze, in 4.3 en 4.4 weergegeven maatstaven beoordelen.

4.5 Met verweerders is de wrakingskamer van oordeel dat verzoeker geen feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht om te kunnen concluderen dat sprake is van partijdigheid van de voorzitter en de leden in de samenstelling van de raad op 15 december 2015. De wrakingskamer overweegt – op basis van de brief van de griffier van 26 november 2015, waarin wordt opgemerkt dat de verzoeken ter zitting zullen worden behandeld (hiervoor in 1.3) – dat van door verweerders reeds genomen beslissingen niet is gebleken zodat het verzoek op dit punt feitelijke grondslag mist. De wrakingskamer overweegt ten overvloede dat de raad van discipline te Amsterdam, ingevolge artikel 46a lid 1 Advocatenwet, de tuchtrechtspraak in eerste aanleg uitoefent met betrekking tot de advocaten, kantoorhoudend in het rechtsgebied van het Gerechtshof Amsterdam. Aanwijzing van een andere raad gebeurt in de regel eerst in de in de artikel 46a leden 3 en 4 Advocatenwet genoemde gevallen. Die gevallen doen zich hier niet voor.

4.6 Verweerders hebben toegelicht dat zij geen van allen hebben deelgenomen aan de beslissingen tot schorsing en schrapping van verzoeker. Verzoeker heeft dat niet betwist.

4.7 De enkele omstandigheid dat de voorzitter van de raad eerder betrokken is geweest bij de behandeling van (i) een klacht van verzoeker tegen de Amsterdamse deken en (als klachtencommissie van de Amsterdamse raad) bij de behandeling van (ii) een klacht van verzoeker tegen een plaatsvervangend voorzitter van de raad, levert geen aanwijzing op voor enige vooringenomenheid, noch dat een bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

4.8 Het voorgaande brengt mee dat het wrakingsverzoek ongegrond is.

4.9 Gelet op de aard van het wrakingsverzoek – verzoeker meent dat het beginsel van fair trial bij de Amsterdamse raad niet gewaarborgd is – bestaat de gerede kans dat verzoeker de raad tijdens de volgende zitting opnieuw op lichtvaardige of eensluidende gronden zal wraken. De wrakingskamer bestempelt dit als misbruik van recht en zal daarom op grond van het bepaalde in artikel 47 lid 2 Advocatenwet en artikel 515 lid 4 Sv bepalen dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling wordt genomen.

 

BESLISSING

De wrakingskamer van de raad van discipline:

- wijst het verzoek af;

- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in de onderhavige zaak niet in behandeling zal worden genomen.

Aldus gewezen door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. S. Wieberdink en M.W. Schüller, leden, bijgestaan door mr. S.M. Balkema als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 februari 2016.

griffier voorzitter 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 2 februari 2016

verzonden aan:

- verzoeker

- verweerders

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.