Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-06-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:142

Zaaknummer

18-377/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht van voormalige bewindvoerder over advocaat van voormalige onder (beschermings)bewind gestelde deels kennelijk niet-ontvankelijk (want geen belang bij klacht) en voor het overige kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 25 juni 2018

in de zaak 18-377/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 9 mei 2018 met kenmerk 2018-611993, door de raad ontvangen op 14 mei 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager is werkzaam als docent. Na de herfstvakantie van 2012 vertelde een leerlinge uit zijn klas dat er thuis geen geld was voor levensonderhoud. In zijn hoedanigheid van mentor heeft klager zich haar lot aangetrokken en actie ondernomen. Op 15 januari 2013 zijn de goederen van de moeder van de leerlinge, mevrouw M., onder beschermingsbewind gesteld. Daarbij is klager aangesteld als (niet-professioneel) beschermingsbewindvoerder.

1.2 Bij brief van 9 september 2013 heeft klager de rechtbank Midden-Nederland verzocht hem zo spoedig mogelijk te ontslaan als bewindvoerder. Aanleiding voor het verzoek was volgens klager dat mevrouw M. hem niet vertrouwde, dat zij weigerde verantwoordelijkheid af te leggen over zonder toestemming opgenomen gelden en weigerde betalingsbewijzen af te geven voor geld dat ze had ontvangen. In zijn brief heeft klager uiteen gezet welke acties hij had ondernomen sinds zijn aanstelling als bewindvoerder.

1.3 Op 30 december 2013 is het beschermingsbewind opgeheven.

1.4 Aangezien mevrouw M. van oordeel was dat het bewind door klager niet naar behoren was gevoerd, heeft zij zich gewend tot verweerster.

1.5 Bij e-mail van 23 juni 2014 heeft verweerster klager aangeschreven en hem bericht dat haar cliënte, mevrouw M., een aantal vraagtekens heeft gezet bij zijn functioneren als beschermingsbewindvoerder. Om dat te kunnen onderzoeken heeft zij klager gevraagd haar diverse stukken toe te sturen. Diezelfde dag heeft klager bij e-mail aan verweerster verschillende stukken toegestuurd. Tevens heeft hij haar bericht dat hij de volledige administratie in het bijzijn van de rechter aan mevrouw M. heeft overhandigd tijdens een zitting in december 2013.

1.6 Vervolgens heeft verweerster op dezelfde dag aan klager bericht dat de informatie die hij had gestuurd niet voldoende was en dat zij nog meer gegevens wenste te ontvangen. Vervolgens heeft klager op dezelfde dag nadere stukken aan verweerster toegestuurd en haar bericht dat, indien de door hem gestuurde informatie niet toereikend zou zijn, zij op zijn kantoor alles over de zaak mocht komen inzien, waaronder e-mailcorrespondentie en brieven, alsmede zijn eigen bankafschriften.

1.7 Uit een brief van een medewerker van het bewindsbureau van de rechtbank Midden-Nederland aan mevrouw M. van 30 juni 2015 volgt dat mevrouw M. bij brief van 25 november 2014 reeds is verzocht om de eindafrekening zoals ingediend door [klager] voor akkoord te ondertekenen of om aan te geven wat haar eventuele bezwaren zijn. Mevrouw M. heeft niet op die brief gereageerd en werd verzocht dat alsnog te doen.

1.8 Bij brief van 9 juli 2015 heeft mevrouw M. aan het bewindsbureau van de rechtbank Midden-Nederland bericht dat zij niet akkoord ging met de door klager ingediende eindafrekening. Dit standpunt heeft verweerster bij brief van 16 december 2015 herhaald.

1.9 Bij brief van 23 november 2016 heeft verweerster het bewindsbureau van de rechtbank Midden-Nederland verzocht om uitstel van een zitting die stond gepland op 6 december 2016, omdat partijen in overleg waren om tot een minnelijke regeling te komen.

1.10 In een e-mail aan de advocaat van klager heeft verweerster op 8 december 2016 onder meer geschreven, voor zover relevant:

“Cliënte biedt uw cliënt nog eenmaal de mogelijkheid om een redelijke oplossing voor te stellen en ook de betreffende bescheiden te overleggen.”

1.11 Een brief van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 16 februari 2017 luidt, voor zover relevant, als volgt:

“De eindrekening en verantwoording van de voormalig bewindvoerder, [klager], is ter griffie op 15 januari 2014 ontvangen. Het probleem dat zich voordoet is dat [mevrouw M.] deze niet wenst te tekenen, omdat zij van oordeel is dat [klager] haar financiële belangen niet naar behoren heeft behartigd. [Klager] heeft deze stelling gemotiveerd weersproken. De zaak heeft na een eerdere uitgestelde zitting enige tijd stil gelegen, omdat partijen geprobeerd hebben om tot overeenstemming te komen. Ik stel vast dat niet is gelukt.

Uit de stukken leid ik af dat [klager] [mevrouw M.] in januari 2016 heeft aangeboden om, samen met [verweerster], met hem om de tafel te gaan zitten en aan de hand van haar administratie inzicht te geven in de gevoerde correspondentie en in de financiële transacties die hebben plaatsgevonden in de periode van het bewind. Om redenen die mij niet bekend zijn heeft [mevrouw M.] van dit aanbod geen gebruik gemaakt. (..)

Aan de hand van de stukken die zich in het rechtbankdossier bevinden kan ik niet vaststellen dat [klager] zijn taken niet naar behoren heeft verricht. [Mevrouw M.] heeft haar stellingen op dit punt, mede bezien in het licht van het daartegen gevoerde verweer, vooralsnog onvoldoende onderbouwd. Zij stelt door toedoen van [klager] materiële schade te hebben geleden, maar berekent deze niet. (…) Het geheel overziend zie ik vooralsnog geen aanleiding om [klager] ambtshalve aansprakelijk te stellen.

Ik ben dan ook voornemens om de eindrekening en verantwoording voor gezien te tekenen en het dossier van [mevrouw M.] te sluiten. (…)”

1.12 Bij brief van 23 april 2017 heeft klager verweerster en het kantoor waar zij op dat moment aan was verbonden aansprakelijk gesteld voor de door hem gemaakte advocaatkosten ad € 4.301,56.

1.13 Bij brief van 13 juni 2017 aan de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken Midden-Nederland) heeft klager een klacht ingediend tegen verweerster. De deken Midden-Nederland heeft vervolgens het onderzoek naar de klacht verricht. Omdat verweerster sinds het najaar van 2017 als advocaat werkzaam is in het arrondissement Amsterdam, is het dossier doorgestuurd naar de deken in het arrondissement Amsterdam. De deken heeft de klacht bij brief van 9 mei 2018 ter kennis van de raad gebracht.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) onnodig te procederen en niet de voorkeur te geven aan een regeling in der minne;

b) onnodig kosten te maken;

c) onjuiste informatie te verstrekken aan de rechtbank;

d) de belangen van haar eigen cliënte onvoldoende te behartigen;

e) zich onnodig grievend uit te laten. 

3 VERWEER

3.1 Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 Klager heeft een klacht ingediend tegen de advocaat van zijn wederpartij. Voorop gesteld wordt dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of evenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

4.2 Klager verwijt verweerster in klachtonderdeel a) dat zij onnodig heeft geprocedeerd en geen voorkeur heeft gegeven aan het treffen van een regeling.

4.3 De voorzitter overweegt als volgt. Gedragsregel 3 van de in deze zaak toepasselijke Gedragsregels 1992 bepaalt dat een advocaat voor ogen dient te houden dat een regeling in der minne vaak de voorkeur verdient boven een proces. Dat betekent echter niet dat een advocaat die geen schikkingspoging onderneemt, tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt. Bovendien volgt uit het dossier dat verweerster wel heeft getracht om de zaak in der minne te regelen. Uit haar brief van 23 november 2016 aan het bewindsbureau van de rechtbank Midden-Nederland blijkt dat verweerster heeft verzocht om uitstel van een zitting, omdat partijen in overleg waren om tot een minnelijke regeling te komen. Ook heeft verweerster in haar e-mail van 8 december 2016 aan de raadsman van klager geschreven dat zij klager nog eenmaal de mogelijkheid biedt om een redelijke oplossing voor te stellen. Tot slot benoemt ook de kantonrechter in de brief van 16 februari 2017 dat de zaak enige tijd stil heeft gelegen omdat partijen hebben geprobeerd om tot overeenstemming te komen. Klachtonderdeel a is dan ook kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.4 In klachtonderdeel b) verwijt klager verweerster dat zij onnodige kosten (aan zijn zijde) niet heeft vermeden. Indien verweerster haar werk zou hebben gedaan, had klager geen advocaat hoeven inschakelen en had hij geen onnodige kosten gemaakt.

4.5 De voorzitter overweegt als volgt. Het stond de cliënte van verweerster, mevrouw M., vrij om op te komen tegen een in haar ogen onbehoorlijk beschermingsbewind. Verweerster heeft toegelicht dat zij heeft gekozen voor de minst ingrijpende maatregel, te weten het afleggen van rekening en verantwoording bij de rechtbank. Mevrouw M. had als rechthebbende daar recht op, nu het ging om haar gelden waar een derde beheer over heeft gevoerd. Het feit dat iemand uit zichzelf met de beste bedoelingen hulp aanbiedt en nimmer de bedoeling heeft gehad iemand te benadelen, sluit niet uit dat de voor een bewindvoerder geldende regels kunnen zijn overtreden. Uit het dossier blijkt ook dat verweerster voldoende aanknopingspunten had om vraagtekens te stellen bij de door klager gegeven verantwoording. Daarmee is uiteraard niet gezegd dat klager niet op juiste wijze verantwoording heeft gegeven, dat oordeel is niet aan de voorzitter. Hieruit volgt dat ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond is.

Ad klachtonderdeel c)

4.6 Klachtonderdeel c) houdt in dat verweerster de rechtbank onjuiste informatie zou hebben verstrekt. Zij zou aan de rechtbank hebben volgehouden dat klager geen stukken aan mevrouw M. zou hebben verstrekt en heeft onvoldoende gedaan om de stellingen van mevrouw M. te verifiëren. Verweerster heeft de verwijten uitdrukkelijk weersproken: volgens haar heeft zij niet betwist dat er stukken zijn overhandigd, maar heeft zij uitsluitend gesteld dat de bij haar bekende stukken onvoldoende waren voor een wettelijk verplichte adequate rekening en verantwoording. Uit de overgelegde stukken blijkt niet van de juistheid van de stellingen van klager. De voorzitter is van oordeel dat klager dit onderdeel van de klacht, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerster, onvoldoende heeft onderbouwd. Klachtonderdeel c) is daarmee kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.7 In klachtonderdeel d) verwijt klager verweerster dat zij de belangen van haar eigen cliënte onvoldoende heeft behartigd.

4.8 Het klachtrecht van de Advocatenwet is enkel bedoeld voor diegene die door een handelen of nalaten van de advocaat rechtstreeks in zijn of haar belang is of kan worden getroffen. De voorzitter is van oordeel dat klager bij klachtonderdeel d) geen rechtstreeks belang heeft als bedoeld in de Advocatenwet. Klager stelt immers dat verweerster de belangen van haar cliënte onvoldoende heeft behartigd. Indien en voor zover hiervan al sprake is, dan heeft te gelden dat verweerster hiermee niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld jegens klager. Klager staat immers buiten de (rechts)verhouding tussen verweerster en haar cliënte. Naar het oordeel van de voorzitter kan klager, als wederpartij van de cliënte van verweerster, niet als belanghebbende worden beschouwd zodat klachtonderdeel d) kennelijk niet-ontvankelijk is.

Ad klachtonderdeel e)

4.9 Klager verwijt verweerster in klachtonderdeel e) dat zij zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten.

4.10 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerster heeft in haar uitlatingen het standpunt van haar cliënte verwoord. Verweerster is als advocaat per definitie partijdig; zij dient op de komen voor de belangen van haar cliënte. Voor zover klager doelt op de beschuldiging van onbehoorlijk beschermingsbewind, is die uitlating functioneel voor de zaak die verweerster voor haar cliënte bepleitte en derhalve niet onnodig grievend. Bovendien heeft verweerster die beschuldiging met verschillende juridische argumenten onderbouwd, zij heeft niet zomaar een dergelijke beschuldiging geuit. Naar het oordeel van de voorzitter is verweerster gebleven binnen de bandbreedte van professioneel gedrag. Daarmee is ook klachtonderdeel e) kennelijk ongegrond.

4.11 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klachtonderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond dan wel kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

- klachtonderdelen a, b, c en e, met toepassing van artikel 46j lid 1 onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

- klachtonderdeel d, met toepassing van artikel 46j lid 1 onder b Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 25 juni 2018.

Griffier  Voorzitter

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 25 juni 2018 verzonden.