Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-01-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:16

Zaaknummer

R. 4706/15.16

Inhoudsindicatie

Beslissing op verzet. Klacht over kwaliteit van dienstverlening. De raad verenigt zich met de beoordeling van de klacht door de voorzitter. Verzet ongegrond.

Uitspraak

van 18 januari 2016

in de zaak R. 4706/15.16

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 10 februari 2015 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brieven van 18 december 2013 en 28 juli 2014 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haagbemiddelingsverzoeken ingediend, welke bemiddelingsverzoeken uiteindelijk als klacht zijn aangemerkt.

1.2    Bij brief aan de raad van 15 januari 2015 met kenmerk K001 2015, door de raad ontvangen op 16 januari 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 10 februari 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad  (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 11 februari 2015 is verzonden aan klager.

1.4    Bij brief van 12 februari 2015, door de raad ontvangen op 18 februari 2015, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 16 november 2015 in aanwezigheid van verweerder.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 12 februari 2015.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2    Klager is bij arrest van 14 juni 2012 van het Gerechtshof Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren met aftrek van voorarrest en tot de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging (TBS).

2.3    Verweerder heeft voor klager cassatieberoep bij de Hoge Raad ingesteld. Bij arrest van 8 oktober 2013 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep verworpen.

2.4    Verweerder heeft klager op 20 oktober 2013 bezocht en het arrest van 8 oktober 2013 met klager besproken.

2.5    Verweerder heeft op 27 maart 2014 bij het EHRM een verzoekschrift ingediend omdat art. 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) geschonden zou zijn.

2.6    Op 18 december 2013 heeft klager een bemiddelingsverzoek bij de deken ingediend. De deken heeft in zijn brief d.d. 5 maart 2014 geoordeeld dat voor zover klager beoogde een klacht tegen verweerder in te dienen, deze klacht ongegrond is.

2.7    Het EHRM heeft op 12 juni 2014 het door verweerder ingediende verzoek afgewezen.

2.8    Bij brief van 28 juli 2014 heeft klager opnieuw een bemiddelingsverzoek ingediend bij de deken.

2.9    Bij brief van 31 juli 2014 heeft verweerder aan klager bevestigd dat hij op 30 juli 2014 een telefonisch onderhoud met klager heeft gehad. Verweerder heeft klager in deze brief geadviseerd een second opinion in te winnen, omdat hij geen mogelijkheden voor klager zag om met succes het arrest van de Hoge Raad en de beslissing van de EHRM aan te vechten.

2.10    Bij brief van 13 augustus 2014 heeft klager de deken te kennen gegeven dat hij wederom teleurgesteld is in de handelwijze van verweerder, die veel steken zou hebben laten vallen. In zijn brief somt klager op wat verweerder volgens hem niet (goed) zou hebben gedaan.

2.11    Bij brief van 20 oktober 2014 heeft verweerder klager een kopie van het dossier doen toekomen, alsmede een (negatief) advies met betrekking tot de zogenaamde TBS-passantenvergoeding.

2.12    De deken heeft in zijn brief d.d. 24 december 2014 geoordeeld dat, voor zover klager beoogde een klacht tegen verweerder in te dienen, deze klacht ongegrond is.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij:

a)    tussen 6 april 2014 en 28 juli 2014 klager – ondanks diens telefonische en schriftelijke verzoeken daartoe – niet heeft bezocht;

b)    de door klager opgevraagde stukken niet heeft toegestuurd en dat klager geen enkel contact met verweerder kon krijgen;

c)    veel steken heeft laten vallen in klagers zaak betreffende de aan klager opgelegde maatregel van TBS met dwangverpleging, met name door bij het EHRM een onvolledige aanvraag in te dienen;

d)    heeft nagelaten een artikel 12 Sv-procedure aanhangig te maken.

4    BEOORDELING

4.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2    In het verzet is niet gebleken van relevante feiten of omstandigheden die de voorzitter ten tijde van het geven van de bestreden beslissing niet bekend waren. Klager stelt dat een raadsheer hem heeft geadviseerd om in verzet te gaan, maar de in het verzet genoemde “copy van bevinding” is niet bijgevoegd.

4.3    De Raad onderschrijft de beoordeling van de klachtonderdelen door de voorzitter en maakt die tot de zijne. Hetgeen klager in het verzet heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.

4.4    Het verzet is derhalve ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, J.J. van der Gouw, R. de Haan, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 januari 2016.

griffier            voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 19 januari 2016 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Den Haag

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.