Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-02-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:42

Zaaknummer

R. 4804/15.114

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij. Verwijt dat verweerder de Raad voor de Rechtsbijstand in overweging heeft gegeven om de aan klaagster verstrekte toevoegingen ambtshalve in te trekken. Voorts heeft verweerder de Raad voor de Rechtsbijstand in overweging gegeven om aan klaagster geen toevoegingen meer te verstrekken voor het executiegeschill en de bodemprocedure. Door aldus te handelen heeft verweerder zich gemengd in de financiële verhouding tussen klaagster, haar gemachtigde en de Raad voor de Rechtsbijstand. Dientengevolge heeft verweerder zich daarnaast rechtstreeks ingelaten met de financiële verhouding tussen klaagster en haar gemachtigde. De raad is van oordeel dat verweerder niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt en acht dit klachtonderdeel gegrond.

Inhoudsindicatie

Daarnaast verwijt klaagster verweerder dat hij feitelijke gegevens heeft verstrekt waarvan hij weet, althans behoorde te weten dat deze onjuist zijn. Naar het oordeel van de raad is niet gebleken dat deze stelling van klaagster juist is. De raad acht dit klachtonderdeel derhalve ongegrond. Maatregel enkele waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 1 februari 2016

in de zaak R. 4804/15.114

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 8 juni 2015 met kenmerk K317 2015 bm/ksl, door de raad ontvangen op 10 juni 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van 7 december 2015 van de raad in aanwezigheid van verweerder. Namens klaagster is haar gemachtigde mr. M. verschenen. Klaagster is, hoewel daartoe naar behoren opgeroepen, niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Tussen klaagster en de cliënt van verweerder is een geschil ontstaan inzake de aankoop van een auto.

2.3    Tussen partijen is een aantal kort gedingen gevoerd en een bodemprocedure.

2.4    Aan klaagster zijn ten behoeve van deze procedures door de Raad voor Rechtsbijstand toevoegingen verleend.

2.5    Bij brief van 30 september 2014 heeft verweerder de Raad voor de Rechtsbijstand aangeschreven en de Raad in overweging gegeven om de aan klaagster verstrekte toevoegingen ambtshalve in te trekken. Daarnaast heeft verweerder bij deze brief in overweging gegeven om aan klaagster geen toevoegingen meer te verstrekken voor het executiegeschil en de bodemprocedure.

2.6    Bij brief van 10 november 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    de Raad voor Rechtsbijstand in overweging te geven om de aan klaagster verstrekte toevoegingen in te trekken en aan haar geen nieuwe toevoegingen meer af te geven;

b)    feitelijke gegevens te verstrekken waarvan hij weet, althans behoort te weten dat die onjuist zijn.

3.2    Ter zitting heeft gemachtigde zich namens klaagster voor wat klachtonderdeel b) betreft gerefereerd aan het oordeel van de raad.

4    VERWEER

4.1    Verweerder stelt dat hij zich weliswaar heeft gemengd in de financiële verhouding tussen klaagster en haar gemachtigde, maar dat hij dit gedaan heeft omdat de gemachtigde misbruik heeft gemaakt van het systeem van gefinancierde rechtsbijstand. Het betrof immers twijfelachtige aanvragen in twijfelachtige geschillen.

4.2    Verweerder stelt ten aanzien van klachtonderdeel b dat hij gemeend heeft uit de dagvaarding van 18 september 2014 te kunnen opmaken dat de brief van 4 april 2014 niet zou zijn ontvangen door klaagster.

5    BEOORDELING

5.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    Verweerder heeft zich gemengd in de financiële verhouding tussen klaagster, haar gemachtigde en de Raad voor Rechtsbijstand door zich rechtstreeks te wenden tot de Raad voor Rechtsbijstand. Dientengevolge heeft verweerder zich tevens rechtstreeks ingelaten met de financiële verhouding tussen klaagster en haar gemachtigde.

5.3    Door te interveniëren in deze verhoudingen, heeft verweerder niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Verweerder had deze kwestie, als hij het als een maatschappelijk probleem aan de orde had willen stellen, aan de deken kunnen voorleggen of zich anderszins kunnen wenden tot de Raad van Toezicht.

5.4    De raad acht dit klachtonderdeel gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.5    Nu dit klachtonderdeel gericht is tegen de advocaat van klaagsters wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of (3) indien de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De raad zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

5.6    Naar het oordeel van de raad is niet gebleken dat verweerder feitelijke gegevens heeft verstrekt waarvan hij weet, althans behoorde te weten dat deze onjuist zijn. Verweerder heeft bovendien slechts een veronderstelling geponeerd en geen feit. Dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de raad dan ook ongegrond.

5.7    Gelet op het vorenstaande zal de raad klachtonderdeel a) gegrond en klachtonderdeel b) ongegrond verklaren.

6    MAATREGEL

6.1    Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.

BESLISSING

De Raad van Discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a) gegrond;

-    verklaart klachtonderdeel b) ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel op van enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. M. Aukema, J.A. van Keulen, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 februari 2016.

Griffier    Voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 3 februari 2016 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden   

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    klaagster 

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053707. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088-2053777 of griffie@hofvandiscipline.nl.

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl