Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-02-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2016:43

Zaaknummer

16-051/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Kennelijk ongegrond. Niet is gebleken dat verweerder onvoldoende heeft gedaan om schadevergoeding te verkrijgen. Het stond verweerder vrij om niet namens klager te procederen maar zich terug te trekken.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  15 februari 2016

in de zaak 16-051/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

    

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 28 januari 2016 met kenmerk 4015-0027, door de raad ontvangen op 28 januari 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Verweerder heeft klager bijgestaan in het hoger beroep van een strafzaak. Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een ISD maatregel. Het Hof heeft de ISD maatregel afgewezen en heeft zes maanden cel opgelegd. Klager zat op dat moment al ruim zestien maanden in voorlopige hechtenis.

1.2 Verweerder heeft namens klager bij brief van 8 oktober 2014 een verzoek ingediend tot schadevergoeding wegens onterecht ondergane detentie. Bij brief van 20 oktober 2014 is het verzoek door de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie afgewezen.

1.3 Een brief van verweerder aan klager van 15 december 2014, welke brief klager “voor ontvangst dossier” heeft ondertekend, luidt – voor zover relevant – als volgt:

“Bijgaand treft u uw originele dossier inzake de door u geclaimde schade na hechtenis.

Aangezien u mij van alles verwijt meen ik dat het benodigde vertrouwen tussen ons is komen te ontvallen.”

1.4 Op het dekenspreekuur van 8 januari 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a) onvoldoende heeft gedaan om voor klager schadevergoeding te verkrijgen in verband met door klager te lang ondergane hechtenis;

b) klager onvoldoende heeft bijgestaan door ter zitting een beroep op het beleid van het Openbaar Ministerie – om voor verdachten die nog vier maanden cel open hebben staan geen ISD te vorderen – achterwege te laten;

c) klager een verkeerd cassatieadvies heeft verstrekt;

d) klager heeft tegengewerkt in zijn zaak waardoor uiteindelijk geen cassatie is ingesteld.

2.2 Klager vordert in deze klachtprocedure schadevergoeding ex artikel 48b, lid 1 Advocatenwet.

3 VERWEER

3.1 Verweerder meent dat de klacht ongegrond is en heeft daartoe het volgende aangevoerd.

3.2 Verweerder heeft na afloop van de strafzaak een verzoek tot schadevergoeding bij de staat ingediend. Dat verzoek is – volgens verweerder in lijn met de jurisprudentie op dat punt – afgewezen. Klager zou hierover kunnen procederen maar dan is hij griffierecht verschuldigd en het is een lastige procedure, aldus verweerder.

3.3 Het vervolgingsbeleid van het OM houdt vanaf 15 juli 2009 niet langer in dat geen ISD wordt gevorderd als er sprake is van een openstaand ‘strafrestant’ van vier maanden. Verweerder meent daarom dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door ter zitting geen aandacht voor het beleid van het OM te vragen.

3.4 In verband met een vertrouwensbreuk heeft verweerder klager laten weten dat hij hem niet langer wenste bij te staan. Verweerder heeft het dossier teruggeven aan klager; klager heeft voor ontvangst getekend.

3.5 Verweerder voert ten slotte aan dat hij geen cassatieadvies heeft gegeven, dat heeft een andere (opvolgend) advocaat gedaan.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

Klachtonderdeel a)

4.2 Het klachtdossier biedt naar het oordeel van de voorzitter geen aanknopingspunt voor de stelling dat verweerder onvoldoende zou hebben gedaan om schadevergoeding te verkrijgen. Vaststaat dat verweerder een brief heeft gestuurd aan het OM met daarin het verzoek om tot schadevergoeding over te gaan. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat het verzoek door het OM is afgewezen omdat het kwalitatief onder de maat zou zijn, daar is de voorzitter ook (anderszins) niet van gebleken.

4.3 Voor zover klager er met klachtonderdeel a) op doelt dat verweerder gehouden zou zijn namens klager een procedure op te starten, overweegt de voorzitter als volgt. De verhouding tussen de advocaat, als opdrachtnemer, en de cliënt, als opdrachtgever, brengt mee dat de advocaat in beginsel gehouden is de instructies van zijn cliënt op te volgen. Indien de advocaat uitvoering van een instructie van zijn cliënt onverenigbaar acht met de op hem rustende verantwoordelijkheid voor zijn eigen optreden, en dit verschil van mening niet in onderling overleg kan worden opgelost, dan kan de advocaat niet zijn eigen wil doorzetten, maar dient hij zich uit de zaak terug te trekken.

4.4 Ingevolge deze maatstaf stond het verweerder vrij om niet namens klager te procederen en zich terug te trekken. De voorzitter is van oordeel dat verweerder voldoende zorgvuldig heeft gehandeld bij het zich terugtrekken als advocaat van klager. Van procedurele schade is de voorzitter niet gebleken.

4.5 Concluderend is geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Klachtonderdeel a) is derhalve kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.6 Met klachtonderdeel b) klaagt klager erover dat verweerder ter zitting geen beroep heeft gedaan op het beleid van het Openbaar Ministerie dat inhoudt dat voor verdachten die nog vier maanden cel open hebben staan, geen ISD gevorderd kan worden. Verweerder heeft klachtonderdeel b) – onder verwijzing naar het per 1 juli 2009 gewijzigde beleid – gemotiveerd betwist.

4.7 De voorzitter is tegen de door verweerder geschetste achtergrond van oordeel dat op verweerder niet de verplichting rustte zich ter zitting – tegen beter weten in – op het gewijzigde beleid van het OM te beroepen. Klager heeft overigens ook niet aannemelijk gemaakt dat zijn belangen zijn geschaad doordat geen aandacht is gevraagd voor voornoemd beleid.

4.8 Dat verweerder overigens onvoldoende heeft bijgestaan tijdens de zitting is de voorzitter niet gebleken. Klachtonderdeel b) is derhalve kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c)

4.9 Als onvoldoende weersproken staat vast dat verweerder geen cassatieadvies heeft gegeven; dat heeft een andere advocaat gedaan. Verweerder is uiteraard niet (tuchtrechtelijk) verantwoordelijk voor (het advies van) een andere advocaat. Klachtonderdeel c) is mitsdien kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel d)

4.10 Dat verweerder klager zou hebben tegengewerkt, is de voorzitter niet gebleken. Klager heeft dit onderdeel van zijn klacht ook in het geheel niet aannemelijk gemaakt. Ook klachtonderdeel d) is derhalve kennelijk ongegrond.

4.11 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond.

4.12 Nu geen maatregel in de zin van artikel 48 lid 2 Advocatenwet zal worden opgelegd, bestaat er geen grond voor het stellen van een bijzondere voorwaarde tot het vergoeden van (vermeende) schade. De voorzitter treedt daarom ook niet in de beoordeling of klager schade heeft geleden.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. D. H. Steenmetser-Bakker, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S.M. Balkema als griffier op 15 februari 2016.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 15 februari 2016 

verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRO 3.02, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl