Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-02-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2016:40

Zaaknummer

15-677/A/A

Inhoudsindicatie

Wrakingsverzoek. Niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan partijdigheid of de schijn daarvan aanwezig moet worden geacht. Wrakingsverzoek afgewezen.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 15 februari 2016

in de zaak 15-677/A/A

naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:

verzoeker

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna de raad) is een klachtzaak aanhangig onder nummer 15-528/A/A, met verzoeker als verweerder. In die zaak heeft op 14 december 2015 een openbare behandeling van de klacht plaatsgevonden, waarbij onder meer verzoeker aanwezig was.

1.2 Na de inhoudelijke behandeling van de klacht heeft verzoeker bij brief van 15 december 2015 gericht aan de griffier van de raad, een verzoek gedaan tot wraking van mevrouw mr. D.H. Steenmetser-Bakker, de voorzitter van de raad.

1.3 De voorzitter heeft niet in de wraking berust en heeft bij brief van 21 december 2015 verweer gevoerd tegen het wrakingsverzoek.

1.4 Het wrakingsverzoek is op 18 januari 2016 behandeld ter zitting van de wrakingskamer van de raad, in aanwezigheid van verzoeker en de (oorspronkelijke) wederpartij van verzoeker, bijgestaan door haar gemachtigde.

1.5 De raad heeft kennis genomen van:

- het klachtdossier in de zaak 15-528/A/A

- het proces-verbaal van de zitting van 14 december 2015

- de brief met bijlage van verzoeker van 15 december 2015

- het verweerschrift van de gewraakte voorzitter van 21 december 2015.

2 HET VERZOEK OM WRAKING

2.1 Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek het volgende ten grondslag gelegd:

a) verweerster heeft de fax van verzoeker van 14 december 2015, waarin hij de raad heeft verzocht de zaak aan te houden zodat een andere voorzitter zijn zaak zou kunnen behandelen, in aanwezigheid van klaagster en haar advocaat aan de orde gesteld;

b) verweerster staat niet neutraal ten opzichte van verzoeker en hem wordt dan ook een eerlijk proces ontnomen;

c) verweerster heeft, nadat verzoeker zijn fax van 14 december 2015 nader had toegelicht, direct aangegeven dat zij vond prima in staat te zijn de zaak van verzoeker te behandelen, zonder dat eerst met de leden van de raad te overleggen;

d) hij voelde zich al veroordeeld toen de voorzitter aan het slot van de zitting aan hem voorhield  dat in de beslissing van de raad van 7 april 2015 aan hem een voorwaardelijke schorsing was opgelegd voor de duur van een maand met proeftijd van twee jaar. Daarmee liep zij vooruit op de uitkomst van de zaak.

3 VERWEER

3.1 Verweerster berust niet in het wrakingsverzoek en verzoekt de wrakingskamer het verzoek af te wijzen. Verweerster had de griffier van de raad gevraagd om aan verzoeker door te geven dat zijn fax van 14 december 2015 geen aanleiding was de klachtzaak aan te houden en dat de inhoud van de fax op de zitting aan de orde zou komen. Verweerster had van de griffier begrepen dat zij dit ook zo aan verzoeker heeft doorgegeven. Het leek verweerster juist de fax van verzoeker meteen na het openen van de zitting aan de orde te stellen en dat heeft zij ook gedaan. Het is niet in verweerster opgekomen om verzoeker alleen naar binnen te laten komen. De zittingen van de raad zijn in beginsel openbaar en ook wrakingsverzoeken worden doorgaans gedaan in aanwezigheid van de wederpartij. Het klopt verder dat verweerster op de hoogte was van de beslissing van het Hof van Discipline, waarbij de beslissing van de raad van 8 juni 2015, waarin aan verzoeker een onvoorwaardelijke schorsing was opgelegd voor de duur van een maand, is vernietigd. De griffier van de raad had de beslissing van het hof via de griffie ontvangen en meegenomen naar de zitting, zodat verweerster daarvan kennis kon nemen. De leden van de raad waren voorts op de hoogte van de fax van verzoeker van 14 december 2015. De inhoud van die fax was voor de gehele raad geen reden om het verzoek van verzoeker tot aanhouding van de zaak toe te wijzen. Ter zitting kwam geen nieuw argument van verzoeker, zodat verweerster zich vrij voelde om – zonder schorsing voor overleg – te beslissen dat zij de zaak kon behandelen. Wat betreft het voorhouden van de bij beslissing van 7 april 2015 opgelegde voorwaardelijke schorsing geldt dat de raad zou kunnen besluiten om, indien de klacht tegen verzoeker gegrond zou zijn, die schorsing ambtshalve en uitvoer te leggen. Op grond van artikel 48f Advocatenwet moet verzoeker in de gelegenheid worden gesteld hierop te reageren, dat heef zij daarmee gedaan, aldus nog steeds verweerster.

4 BEOORDELING

4.1 Op grond van artikel 47 lid 2 Advocatenwet juncto artikel 512 Wetboek van Strafvordering kan de voorzitter van de raad worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.

4.2 Wraking is een middel dat partijen ten dienste staat om het hen, onder meer ingevolge artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) toekomende recht op behandeling van hun zaak door (een) onpartijdige (tucht)rechter(s) af te dwingen.

4.3 Wraking is mogelijk op grond van feiten en omstandigheden waardoor de (tucht)rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Van dergelijke feiten en omstandigheden kan in de eerste plaats sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij dan wel het voorliggend geschil. Wraking is voorts mogelijk als feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling van de tuchtrechter, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is, in welk kader van belang is dat ook de schijn van partijdigheid wordt vermeden.

4.4 Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat de voorzitter uit hoofde van zijn aanstelling geacht moeten worden onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de voorzitter jegens een partij enige vooringenomenheid heeft, althans dat de bij een partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer van de raad zal het wrakingsverzoek aan de hand van deze en de in 4.2 en 4.3 weergegeven maatstaf beoordelen.

Ad wrakingsgronden a) en c)

4.5 Deze wrakingsgronden lenen zich voor gezamenlijke behandeling en zien op (de afwijzing van) het verzoek om aanhouding dat verzoeker voorafgaand aan de zitting van 14 december 2015 aan de griffier van de raad heeft gestuurd. Uit de omstandigheid dat verweerster het verzoek om aanhouding in aanwezigheid van de (oorspronkelijke) wederpartij van verzoeker aan de orde heeft gesteld en verweerster, nadat verzoeker in de gelegenheid was gesteld om zijn verzoek nader toe te lichten, direct heeft aangegeven dat zij vond prima in staat te zijn de zaak te behandelen, zonder dit eerst met de leden van de raad te overleggen, kan niet de gerechtvaardigde conclusie worden getrokken dat sprake is van subjectieve en/of objectieve partijdigheid. Zoals verweerster terecht heeft aangevoerd zijn de zittingen van de raad in beginsel openbaar en worden wrakingsverzoeken ook doorgaans gedaan in aanwezigheid van de wederpartij. Verweerster heeft voorts toegelicht dat de leden van de raad op de hoogte waren van de gronden van  het aanhoudingsverzoek om een andere voorzitter en dat dit verzoek op voorhand voor de gehele raad geen reden was om het  toe te wijzen. Nu verzoeker ter zitting volgens verweerster geen nieuw argument naar voren had gebracht, hetgeen verzoeker niet heeft betwist, kon  het verzoek om aanhouding zonder schorsing van de zitting worden afgewezen. Daar komt nog bij dat verzoeker zich, zo blijkt ook uit het proces-verbaal van de zitting van 14 december 2015, ter zitting had gerefereerd aan het oordeel van de voorzitter terzake. 

Ad wrakingsgrond b)

4.6 In wrakingsgrond b) stelt verzoeker dat verweerster niet neutraal ten opzichte van hem staat en hem daardoor een eerlijk proces wordt ontnomen. Verzoeker baseert dit onder meer op het feit dat verweerster op de hoogte was van een beslissing van het Hof van Discipline, waarin een aan verzoeker bij beslissing van de raad van 8 juni 2015, waarvan verweerster de voorzitter was, opgelegde maatregel was vernietigd en de gang van zaken tijdens de zitting van 14 december 2015. De wrakingskamer overweegt dat uit het proces-verbaal van de zitting van 14 december 2015 niet blijkt van een omstandigheid waardoor de rechterlijke partijdigheid schade zou kunnen lijden. Er heeft een debat plaatsgevonden waarin zowel verzoeker als zijn wederpartij zijn betrokken. Uit het enkele feit dat verweerster op de hoogte was van de beslissing van het Hof van Discipline blijkt ook geenszins dat zij partijdig zou zijn. Dat de uitkomst van die beslissing invloed heeft gehad op het handelen van verweerster ter zitting, zoals verzoeker lijkt te veronderstellen, is niet gebleken.

Ad wrakingsgrond d)

4.7 Wrakingsgrond d) ziet op het voorhouden van de beslissing van de raad van 7 april 2015, waarin aan verzoeker een voorwaardelijke schorsing is opgelegd van een maand met een proeftijd van twee jaar. Verweerster heeft terecht aangevoerd dat de raad zou kunnen besluiten om, indien de klacht tegen verzoeker gegrond is, de voorwaardelijke schorsing ambtshalve ten uitvoer te leggen. Dit staat in artikel 48e Advocatenwet. Ingevolge artikel 48f Advocatenwet moet de betrokken advocaat in de gelegenheid worden gesteld hierop te reageren. Dat is de reden dat verweerster verzoeker de beslissing van de raad van 7 april 2015 heeft voorgehouden. Dat de voorzitter dit niet nader heeft toegelicht brengt niet mee dat daaruit  enige (schijn van) vooringenomenheid van verweerster kan worden afgeleid. Dat verweerster bij het voorhouden van de beslissing van de raad van 7 april 2015 niet de specifieke artikelen uit de Advocatenwet heeft genoemd doet aan het voorgaande niet af. Verzoeker wordt als advocaat geacht de Advocatenwet te kennen.

Conclusie

4.8 Naar het oordeel van de wrakingskamer zijn aldus geen feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan partijdigheid of de schijn daarvan aanwezig moet worden geacht. Het wrakingsverzoek wordt daarom afgewezen.

BESLISSING

De raad van discipline:

wijst het verzoek tot wraking af.

 

Aldus beslist door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. C.C. Oberman en S. van Andel, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 februari 2016.

Griffier Voorzitter

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 15 februari 2016 verzonden aan:

- verzoeker

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Tegen deze beslissing staat geen hoger beroep open.