Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-02-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2016:42

Zaaknummer

15-519/A/A/

Zaaknummer

15-520/A/A

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij over niet reageren en traagheid bij afwikkeling echtscheiding. Deels gegrond, deels ongegrond. Dekenbezwaar over niet reageren op herhaalde verzoeken deken om op klacht te reageren. Gegrond. Berisping. Vergoeding griffierecht. Proceskostenveroordelingen.

Uitspraak

 Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 15 februari 2016

in de zaken 15-519/A/A + 15-520/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

en

De deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief, met bijlagen, van 21 juli 2015 heeft klaagster over verweerder een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken).

1.2 Bij brief, met bijlagen, aan de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) van 5 november 2015 met kenmerken 4015-0513 en 4015-0722, door de raad ontvangen op 6 november 2015, heeft de deken de klacht en het bezwaar ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht en het bezwaar zijn door de raad behandeld op de zitting van 15 december 2015, in aanwezigheid van klaagster, de deken en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- de in 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad;

- de stukken genummerd 1 t/m 8 zoals vermeld op de bij die brief gevoegde inventarislijst;

- de brief van 17 november 2015, met bijlagen, van klaagster aan de griffier van de raad, die door de raad op 19 november 2015 is ontvangen.

1.5 De raad doet verlaat uitspraak op 15 februari 2016. Partijen zijn van die datum in kennis gesteld.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klaagster is verwikkeld in de afwikkeling van een echtscheiding, die op 28 januari 2014 in de registers is ingeschreven. Haar ex-echtgenoot (hierna ook: de man) werd in de echtscheidingszaak aanvankelijk bijgestaan door mr. M, een kantoorgenoot van verweerder. Tegen mr. M heeft klaagster op 2 januari 2015 een klacht ingediend bij de deken, omdat mr. M de zaak nodeloos zou vertragen. Deze klacht is door de raad bij beslissing van 5 januari 2016 ongegrond verklaard (nr. 15-182A).

2.2 De advocaat van klaagster, mr. K, heeft mr. M op 26 februari 2015 geschreven met het oog op uitvoering van diverse afspraken uit het – in juli en oktober 2013 getekende – echtscheidingsconvenant en daarbij gevraagd om een reactie binnen tien dagen.

2.3 Bij brief van 16 maart 2015 aan de advocaat van klaagster heeft verweerder bericht dat hij de behandeling van de zaak van mr. M had overgenomen en dat hij zijn cliënt had gesproken over de brief van 26 februari 2015. Verweerder is daarbij op enkele punten uit de brief van 26 februari ingegaan en heeft toegezegd over andere punten nog nader te zullen berichten.

2.4 Verweerder is door de advocaat van klaagster herhaaldelijk telefonisch en bij (fax)brieven van 13 april, 30 april, 6 mei, 11 mei en 1 juli 2015 gerappelleerd. De brief van 11 mei bevatte verder voorstellen met betrekking tot de (concept-akte van) verdeling.

2.5 De brief van 11 mei 2015 heeft verweerder op 30 juni 2015 aan de man gemaild, met als begeleidende tekst:

“Bijgaand zend ik u de fax met voorstellen voor aanpassing van de akte.

Ik zie geen bezwaren.”

De man heeft de voorstellen op 1 juli 2015 doorgemaild aan de notaris, die op 6 juli 2015 aan klaagster heeft bericht de akte conform de voorstellen te zullen aanpassen.

2.6 Tegen de alimentatiebeschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 13 januari 2015 heeft verweerder namens de man op 11 maart 2015 hoger beroep ingesteld.

2.7 Op 7 mei 2015 heeft de griffier van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden partijen geschreven:

“Aangezien appellant het hof niet tijdig heeft voorzien van de ontbrekende stukken is er een mondelinge behandeling vastgesteld op 21 mei 2015 (…). Volledigheidshalve deel ik u mee dat de mondelinge behandeling alleen het bovenstaande punt betreft. Op uw komst wordt niet gerekend. Wanneer de stukken vóór de zitting worden gecompleteerd, zal deze niet doorgaan. (…)”

2.8 Op 21 mei 2015 is door  het gerechtshof een mondelinge behandeling gehouden ”ter beoordeling van  de gevolgen van het achterwege blijven van stukken uit de eerste aanleg”. Verweerder noch zijn cliënt is op de mondelinge behandeling verschenen.

2.9 Op 2 juni 2015 heeft het gerechtshof bij tussenbeschikking onder meer overwogen:

“Het hof acht het weliswaar ongepast dat ook na vele inspanningen van de kant van het hof de stukken nog niet gecompleteerd zijn, maar hetgeen thans nog ontbreekt rechtvaardigt, hoewel niet bekend is wat de inhoud van de ontbrekende stukken is, noch een niet-ontvankelijkverklaring van de man in zijn hoger beroep, noch een langere aanhouding van de zaak om de man in de gelegenheid te stellen de stukken te completeren. Wanneer de stukken blijven ontbreken zal het hof daaraan de gevolgen verbinden die het geraden acht, ten detrimente van de man.”

2.10 De ontbrekende stukken zijn uiteindelijk door de advocaat van klaagster in het geding gebracht.

2.11 Bij brief van 12 september 2015 heeft de advocaat van klaagster verweerder eraan herinnerd dat hij nog steeds niet heeft gereageerd op zijn fax van 11 mei 2015 en daaraan toegevoegd:

“Cliënte zal bij volmacht de door de notaris opgestelde akte verdeling gaan ondertekenen, zodat overdracht van de woning en betaling van de uitkopsom kunnen plaats vinden. Dat neemt niet weg dat cliënte uitdrukkelijk aanspraak maakt op het in mijn brief genoemde bedrag van € 895,22 en ik ga er van uit dat uw cliënt dit bedrag ook aan cliënte zal overmaken. (….)”

2.12 De deken heeft verweerder op 30 juli 2015 schriftelijk verzocht om binnen drie weken op de klacht te reageren. Na afloop van die termijn, op 22 augustus 2015, heeft verweerder geschreven dat hij niet op tijd kon reageren, maar dat hij dat in de week van 31 augustus 2015 alsnog zou doen. Een reactie is uitgebleven, ondanks herhaalde rappellen van de deken en de aanzegging van een dekenbezwaar.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij herhaaldelijk in gebreke is gebleven met het reageren op telefoontjes en brieven van de advocaat van klaagster;

b) hij de door het gerechtshof gevraagde stukken, ondanks herhaald verzoek van het gerechtshof, niet heeft overgelegd.

Klaagster stelt dat de zaak hierdoor onnodig lang duurt en dat zij daardoor financiële en emotionele schade lijdt.

4 DEKENBEZWAAR

4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij tijdens het dekenonderzoek niet heeft gereageerd op de herhaalde verzoeken van de deken om op de klacht te reageren. Verweerder blokkeert daarmee het onderzoek door de deken. Dit is in strijd met de eisen van een goede beroepsuitoefening en verweerder schaadt met zijn optreden het vertrouwen in de advocatuur. Aldus de deken.

4.2 Ter zitting heeft de deken het bezwaar als volgt toegelicht. De klacht bevestigt het beeld dat verweerder een advocaat is die niet doet wat hij moet doen. En dat bij herhaling. Vrijdag 11 december 2015 kreeg de deken van verweerder een brief (zonder afschrift aan de raad van discipline), waarin geen enkele verklaring werd gegeven voor het niet reageren. De deken verwijst ook naar verweerders antecedentenlijst, waaruit blijkt dat verweerder eerder door het Hof van Discipline (beslissing van 24 mei 2013, nr. 6596) zes maanden is geschorst omdat hij niet deed wat hij moest doen. Nu, twee jaar verder, is het weer hetzelfde patroon. Het is in strijd met Gedragsregel 37 om niet te reageren op verzoeken van de deken. Verweerder doet dat bewust niet, hij geeft er geen verklaring voor èn hij doet dit alles stelselmatig.

5 VERWEER

5.1 Verweerder heeft ter zitting gesteld dat hij daags voor de zitting een reactie op de klacht heeft gestuurd naar de deken. Dit stuk is de raad niet bekend en het is door verweerder ook niet overgelegd. Ter zitting heeft verweerder mondeling het volgende verweer gevoerd.

5.2 Verweerder ontkent dat hij niets aan de zaak deed. Hij deed zijn uiterste best. Hij wist echter niets van de zaak, behalve van de alimentatiekwestie. De afhandeling van het convenant was voor hem nieuw. En zijn voorganger en kantoorgenoot mr. M kon hem niet helpen, want in februari, maart, april en juni 2015 ging het met diens gezondheid niet goed. In maart 2015 heeft verweerder de zaak overgenomen van mr. M. De zaak liep al in 2012, 2013. Verweerder was er toen niet bij betrokken. Hij heeft in 2014 alleen een aantal zittingen waargenomen voor mr. M. 

5.3 Verweerder heeft middagen vergeefs gezocht naar de door het hof gevraagde F-formulieren. Die kon hij niet vinden in het dossier, dat 7 à 8 ordners besloeg. Verweerder heeft ook aan de advocaat van klaagster gevraagd of hij de stukken had, maar kreeg als reactie slechts dat deze op vakantie was.

5.4  Verweerder kreeg niet altijd snel een reactie van zijn cliënt op bijvoorbeeld zijn verzoeken om informatie. Daar kan verweerder niets aan doen. Dat verweerder de fax dd. 11 mei 2015 van de advocaat van klaagster pas op 30 juni 2015 aan zijn cliënt heeft doorgemaild, kwam omdat de man vaak vroeg of verweerder post voor hem wilde bewaren, dan zou hij het wel op verweerders kantoor ophalen als hij in de buurt was. Als hij het dan lange tijd niet ophaalde, stuurde verweerder het alsnog naar de man op. Verweerder heeft altijd alles aan zijn cliënt doorgezonden. Als deze echter niet reageerde, kon verweerder ook niet (richting wederpartij) reageren.

5.5 Klaagster stelt dat verweerder het gevraagde rekeningnummer van Armando pas op 22 september 2015 heeft gegeven, maar verweerder bestrijdt dit en voert aan dat hij al op 16 maart 2015 een fax aan de advocaat van klaagster heeft gestuurd met het rekeningnummer van Armando en nog iets.

6 BEOORDELING klacht en dekenbezwaar

De klacht

6.1 De raad overweegt met betrekking tot de klacht het volgende.

6.2 Partijdigheid is één van de kernwaarden waaraan de advocaat dient te voldoen;  de advocaat is partijdig bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

6.3 De raad zal de gedragingen van verweerder aan deze maatstaf toetsen.

Ad klachtonderdeel a)

6.4 Vast is komen te staan dat de advocaat van klaagster het verzoek aan verweerder om reactie op de vraagpunten uit de brief van 26 februari 2015 regelmatig schriftelijk en telefonisch heeft herhaald en dat een aantal punten tot op heden zonder enige reactie is gebleven. Met betrekking tot de kwestie van het rekeningnummer van Armando heeft verweerder uiteindelijk wel gereageerd, doch eerst op 22 september 2015. Verweerder heeft dit laatste bestreden en gesteld dat hij het gevraagde rekeningnummer van Armando al op 16 maart 2015 per fax aan de advocaat van klaagster heeft gestuurd. De raad gaat aan dit verweer echter voorbij omdat verweerder dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Hij heeft de bewuste fax van 16 maart 2015 immers niet in het geding gebracht. Bovendien blijkt uit het dossier dat de advocaat van klaagster op 11 mei 2015 nogmaals aan verweerder om het bewuste rekeningnummer heeft gevraagd. Gesteld noch gebleken is dat verweerder op dat herhaalde verzoek heeft gereageerd met de stelling dat hij het rekeningnummer al had doorgegeven.

6.5 Verweerder heeft zich ter toelichting op de in het vorige nummer beschreven vertraging niet beroepen op enig belang van zijn cliënt om niet te reageren.

6.6 Voorts heeft verweerder de fax van 11 mei 2015 van de advocaat van klaagster pas op 30 juni 2015 aan zijn cliënt doorgemaild, terwijl de advocaat van klaagster blijkens zijn brief van 1 juli 2015 voordien herhaaldelijk telefonisch op beantwoording had aangedrongen en verweerder telkens zijn belofte niet nakwam om de brief van 11 mei met zijn cliënt te bespreken. Deze lezing is door verweerder niet weersproken.

6.7 Verweerder heeft niet kunnen uitleggen waarom het zeven weken heeft geduurd voordat hij de fax van de wederpartij aan zijn cliënt doorzond. De in 5.4 weergegeven verklaring is – daargelaten dat deze niet is toegespitst op de fax van 11 mei 2015 – onvoldoende nu niet is gesteld of gebleken dat verweerder zijn cliënt destijds heeft laten weten dat er een op te halen fax voor hem klaar lag.  Aannemelijk is verder geworden dat de cliënt van verweerder de fax graag eerder had ontvangen. Die cliënt heeft de notaris namelijk de dag na ontvangst van de fax per e-mail laten weten dat hij nu “eindelijk” via zijn advocaat het antwoord van zijn ex-echtgenote had ontvangen. In dezelfde fax vraagt hij de notaris of hij de nota voor de akte van verdeling al kan overmaken. Dit alles wijst erop dat (ook) de cliënt van verweerder wilde dat de akte van verdeling snel zou kunnen worden verleden.

6.8 De raad moet het er dan ook voor houden dat de in 6.4 en 6.6 beschreven vertraging te wijten is aan een gebrek aan aandacht van verweerder voor de zaak. Bij de beoordeling van de vraag of dit ook jegens klaagster – de wederpartij van verweerder in deze zaak – klachtwaardig handelen oplevert, is van belang dat partijen in onderhandeling waren over de boedelscheiding. Verweerder kon voorzien dat zijn gebrek aan voortvarendheid de boedelscheiding zou ophouden, terwijl klaagster – naar verweerder wist – die zo snel mogelijk wilde afwikkelen. Ook kon verweerder voorzien dat hij klaagster door zijn nalaten op extra juridische kosten zou jagen. Verweerder heeft zodoende de belangen van klaagster onnodig geschaad zonder dat daarmee een redelijk belang van de eigen cliënt was gediend. Het beschreven handelen van verweerder is overigens ook in strijd met de onderlinge welwillendheid die advocaten jegens elkaar in acht dienen te nemen.

6.9 De raad zal klachtonderdeel a) op grond van het bovenstaande gegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel b)

6.10 Vast staat dat verweerder de door het gerechtshof gevraagde stukken niet heeft aangeleverd en dat dit tot vertraging van de procedure in hoger beroep omtrent de alimentatie heeft geleid. Door de gevraagde stukken niet aan te leveren en zelfs niet te verschijnen op een zitting die het hof had bepaald ter beoordeling van de gevolgen van het achterwege blijven van stukken uit de eerste aanleg, heeft verweerder zijn eigen cliënt blootgesteld aan het risico dat hij niet-ontvankelijk zou worden verklaard of dat anderszins nadelige gevolgen zouden worden verbonden aan het niet overleggen van stukken. De klacht is echter niet ingediend door de eigen cliënt van verweerder maar door de wederpartij. Naar het oordeel van de raad kan niet worden gezegd dat verweerder met het oog op de belangen van klaagster de gevraagde stukken eerder had moeten overleggen. Dit wordt niet anders doordat het nalaten van verweerder uiteindelijk – omdat de ontbrekende stukken van de kant van klaagster in de procedure in hoger beroep zijn ingebracht – slechts tot vertraging van de procedure in hoger beroep heeft geleid.

6.11 Klachtonderdeel b) is daarom ongegrond.

Het dekenbezwaar

6.12 Verweerder heeft tijdens het dekenonderzoek niet inhoudelijk gereageerd op herhaalde verzoeken van de deken om te reageren op de klacht. Ook is hij zijn belofte om alsnog te reageren, gedaan nadat de eerste reactietermijn was verstreken, niet nagekomen. Verweerder heeft de feiten erkend en er geen steekhoudende verklaring voor gegeven.

6.13 Verweerder heeft aldus gehandeld in strijd met Gedragsregel 37, dat vereist dat een advocaat aanstonds reageert op verzoeken van de deken. Het dekenbezwaar is gegrond.

7 MAATREGEL

7.1 Klachtonderdeel a) en het dekenbezwaar zijn gegrond. Verweerder is eerder tuchtrechtelijk veroordeeld voor het niet (adequaat) ter hand nemen van een zaak en het niet reageren op verzoeken van de deken om te reageren op een klacht (Hof van Discipline 24 mei 2013, nr. 6596). De raad vindt het ernstig dat verweerder aldus bij herhaling blijk geeft van een lakse houding en de deken belemmert in de uitoefening van diens wettelijke taak als toezichthouder. De raad acht de maatregel van berisping passend.

8 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

8.1. Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

8.2  De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 25 aan reiskosten.

8.3 De raad ziet aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;

-  verklaart klachtonderdeel b) ongegrond;

-  verklaart het dekenbezwaar gegrond;

-  legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klaagster;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 25,00 aan klaagster;

-  veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

Aldus beslist door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. J.J. Trap en C.C. Oberman, leden, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 februari 2016.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 15 februari 2016 verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klaagster (uitsluitend ten aanzien van het ongegrond verklaarde klachtonderdeel b))

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl