Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-02-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2016:48

Zaaknummer

16-711/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Verweerder heeft de hem toekomende vrijheid niet overschreden door in de dagvaarding het verweer van klagers beperkt te bespreken en door conservatoir beslag te leggen.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 16 februari 2016

in de zaak 16-711/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

 

klagers

tegen:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 7 januari 2016 met kenmerk 4015-0514, door de raad ontvangen op 8 januari 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klaagster sub 1 is een besloten vennootschap die is opgericht ten behoeve van de productie van een bepaalde Nederlandse film (hierna: de film). Klager sub 2 is enig bestuurder van klaagster sub 1.

1.2 Omstreeks het begin van 2014 is een mondelinge overeenkomst tot stand gekomen tussen klaagster sub 1 en cateraar W (hierna: W) uit hoofde waarvan W de catering heeft verzorgd voor de crew en cast tijdens de opnames van de film.

1.3 W heeft klaagster sub 1 na afloop van de cateringopdracht drie facturen gestuurd. Twee facturen zijn na sommaties en aanmaningen – van verschillende deurwaarderskantoren – onbetaald gebleven. Partijen hebben gecorrespondeerd over de reden waarom door klagers niet tot betaling werd overgegaan.

1.4 Verweerder heeft namens W op 18 juni 2015 bij de rechtbank Noord-Nederland verlof gevraagd en gekregen voor het ten laste van klagers leggen van conservatoir derdenbeslag onder een aantal banken. Verweerder is vervolgens namens W een kort geding tegen klagers gestart waarin betaling wordt gevorderd. Klager sub 2 is als bestuurder uit onrechtmatige daad aangesproken. Verweerder is in zijn dagvaarding in drie alinea’s ingegaan op het (mogelijke) verweer van klagers.

1.5 Bij vonnis van 9 september 2015 zijn de vorderingen van W in conventie afgewezen. In reconventie zijn de gelegde beslagen opgeheven. Rechtsoverwegingen 5.2 en 5.4 van het vonnis van 9 september 2015 luiden – voor zover relevant – als volgt:

“(5.2) Vooropgesteld wordt dat [klager sub 2] als bestuurder van [klaagster sub 1] ter zitting heeft verklaard desnoods in privé garant te staan voor de betaling van de facturen van de onderhavige vordering indien deze toewijsbaar zouden blijken te zijn. Naar aanleiding van voormelde verklaring heeft [W] gesteld de vorderingen tegen [klager sub 2] alsmede de beslagen onder [klagers] in te trekken. De kantonrechter begrijpt hieruit dat [W] zijn vordering ter zake bestuurdersaansprakelijkheid wenst in te trekken. Voorts stelt de kantonrechter, gelet op voormelde verklaringen van partijen, vast dat de vordering in reconventie voor zover deze ziet op het opheffen van de beslagen kan worden toegewezen.

(5.4) De kantonrechter is van oordeel dat voldoende spoedeisend belang aanwezig is, nu dit ook niet als zodanig wordt betwist door [klagers]. In dat verband acht de kantonrechter tevens van belang de stelling van [W] dat weliswaar geen sprake is van acute financiële nood maar dat de onderhavige kwestie een dermate grote financiële belasting voor [W] vormt (…) dat de zaak zo snel mogelijk afgerond dient te worden, waarbij bovendien gevreesd wordt voor de verhaalsmogelijkheid op [klaagster sub 1]. (…)”

1.6 Bij brief van 27 juli 2015 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zich schuldig heeft gemaakt aan dubieuze incassopraktijken en met name doordat hij in een incasso kort geding (a) in de dagvaarding willens en wetens de uitgebreide gemotiveerde betwisting door klagers van de ingestelde vordering heeft weggelaten en (b) klager sub 2 in privé aansprakelijk heeft gesteld voor een vordering op klaagster sub 1 die betwist werd.

2.2 Klagers stellen ter toelichting op hun klacht dat een incasso kort geding slechts geschikt is voor onbetwiste facturen. Om die reden zou verweerder ervoor hebben gekozen de uitgebreide gemotiveerde betwisting van klagers – neergelegd in de gevoerde correspondentie – niet in zijn dagvaarding op te nemen en er overigens richting de rechtbank ook geen melding van te maken. Het incasso kort geding is – op die manier – door verweerder (slechts) als drukmiddel gebruikt.

3 VERWEER

3.1 Verweerder meent dat de klacht ongegrond is en voert daartoe het volgende aan.

3.2 Verweerder stelt voorop dat de beoordeling van de vraag of hij aan zijn substantiëringsplicht heeft voldaan, is voorbehouden aan de civiele rechter. Verweerder stelt overigens dat hij zijn processtukken overeenkomstig de wettelijke substantiëringsplicht heeft opgemaakt.

3.3 Verweerder wijst verder op de omstandigheid dat W ontvankelijk is gebleken in het kort geding waarvan klagers stellen dat het als oneigenlijk incasso-drukmiddel is gebruikt.

3.4 Er bestaat overigens geen gedragsregel die voorschrijft dat verweerder gehouden zou zijn alle stukken die klagers ingebracht zouden willen zien, in te brengen, aldus – steeds – verweerder.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht is gericht tegen de advocaat van de wederpartij van klagers. Uitgangspunt is dat aan een advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.2 Naar aanleiding van klachtonderdeel a) stelt de voorzitter vast dat verweerder in de dagvaarding het verweer van klagers kort heeft samengevat. Hij heeft de vordering op klaagster sub 1 dus niet als een onbetwiste vordering gepresenteerd. Verder is ook niet gesteld of gebleken dat verweerder in de dagvaarding feiten heeft vermeld waarvan hij wist of behoorde te weten dat deze niet juist waren. Klagers verwijten verweerder kennelijk dat hij hun verweer gekleurd heeft weergegeven en heeft gebagatelliseerd, en dat hij de brieven waarin klagers hun verweer hadden verwoord niet aan de rechter heeft overgelegd, maar daarmee heeft hij de in 4.1 bedoelde vrijheid niet overschreden. Het is aan klagers zelf om in de civiele procedure het door verweerder opgeroepen beeld van de zaak bij te stellen en de stukken die zij van belang vinden in het geding te brengen.

4.3 Wat betreft de gelegde beslagen overweegt de voorzitter als volgt. De enkele omstandigheid dat het conservatoir beslag bij vonnis in kort geding is opgeheven, maakt nog niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door het beslag te laten leggen. In dit geval vormt de opheffing van het beslag door de rechter zelfs niet een aanwijzing dat verweerder met het leggen van conservatoir beslag de hem toekomende vrijheid – vergelijk hiervoor 4.1 – heeft overschreden. Immers, uit het vonnis blijkt (zie hiervoor §1.5) dat het beslag is opgeheven na de toezegging van klager sub 2 dat hij in privé garant wilde staan voor schulden van klaagster sub 1.

4.4 De voorzitter volgt verweerder overigens in zijn stelling dat uit het vonnis van 9 september 2015 blijkt dat de cliënt van verweerder (een spoedeisend) belang had bij het aanhangig maken van een kort geding ter inning van zijn vordering. In het licht van dat belang kan (ook) niet worden geoordeeld dat verweerder de grenzen van de hem toekomende vrijheid heeft overschreden door een incasso kort geding – tegen zowel klaagster sub 1 als klager sub 2 – aanhangig te maken.

4.5 Nu de voorzitter ook overigens niet is gebleken van overschrijding van de verweerder toekomende vrijheid zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. S.M. Balkema als griffier op 16 februari 2016.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 16 februari 2016

verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klagers, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRO 3.02, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl