Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-06-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2018:142
Zaaknummer
18-262/DH/DH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij deels niet-ontvankelijk wegens het verstrijken van de driejaarstermijn. Klacht voor het overige kennelijk ongegrond respectievelijk kennelijk niet-ontvankelijk.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 20 juni 2018
in de zaak 18-262/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 5 april 2018 met kenmerk K229 2017 dk/ab, door de raad ontvangen op 5 april 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 De cliënte van verweerster (hierna ook: de moeder) en klager zijn gehuwd geweest van [datum] 2008 tot [datum] 2010. Uit dit huwelijk is op [datum] 2008 een zoon geboren. Klager, bij wie de zoon zijn hoofdverblijf heeft, oefent het eenhoofdig gezag over de zoon uit. Tussen de zoon en zijn moeder is een omgangsregeling vastgesteld.
1.2 Sinds de scheiding woedt een felle strijd tussen de ouders over onder meer het hoofdverblijf van de zoon, het gezag over hem en de uitvoering van de omgangsregeling. In dat kader zijn verschillende civielrechtelijke en strafrechtelijke procedures aanhangig (geweest).
1.3 Bij brief van 2 juni 2010 heeft drs. V., GZ-psycholoog, klager als volgt bericht:
“(…) Hierbij verklaar ik op uw verzoek dat, ook toen er in het verleden partnerrelatiegesprekken werden gehouden tijdens uw vorige relatie, er nooit sprake is geweest van agressieproblematiek uwerzijds. (…) Bij u is door de Waag nooit agressieregulatieproblematiek vastgesteld en u heeft derhalve ook nooit een behandeling gehad, gericht op agressieregulatieproblematiek. (…)”
1.4 Verweerster behartigt sinds 20 januari 2012 de belangen van de moeder.
1.5 Op 25 februari 2013 heeft verweerster namens haar cliënte een klacht ingediend bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling. In deze brief schrijft verweerster onder meer dat haar cliënte van mening is dat de agressie, de pedofilie en het manisch controlerende gedrag van klager een risico vormen voor de minderjarige zoon. Volgens de cliënte van verweerster is het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling voorbijgegaan aan deze problematiek.
1.6 Klager heeft reeds eerder meerdere klachten over verweerster ingediend.
1.7 In september 2017 heeft verweerster namens haar cliënte een kortgedingprocedure jegens klager aanhangig gemaakt. Dat kort geding heeft geleid tot een vonnis van 4 december 2017. In dat vonnis heeft de voorzieningenrechter aan de vrouw vervangende toestemming verleend om in de periode van 22 december 2017 tot en met 5 januari 2018 naar het buitenland te reizen en daar te verblijven.
1.8 Bij brief van 10 oktober 2017 heeft klager de onderhavige (vijfde) klacht over verweerster ingediend bij de deken.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) zij zich schuldig maakt aan voortgezette processtalking en aan misleiding van de rechtspraak;
b) zij misbruik maakt van haar positie als advocaat en zich schuldig maakt aan beïnvloeding van de rechter;
c) zij sinds 2012 een lastercampagne tegen klager voert bij de jeugdbescherming.
2.2 Klachtonderdeel a) is door klager als volgt toegelicht. Op 11 september 2017 werd klager door verweerster gedagvaard in kort geding, omdat zij de week herfstvakantie van klagers gezin wilde dwarsbomen of twee weken kerstvakantie eiste nadat het Gerechtshof Den Haag net had vastgesteld: “Voor de kerstvakantie zal de verdeling per week plaatsvinden nu deze vakantie door de scholen zodanig wordt ingeroosterd dat in de eerste week de kerstdagen vallen en in de tweede week de oudejaarsviering. De kerstdagen worden derhalve niet verdeeld.”
Het gerechtshof oordeelde dat er een verdeling van vakanties bij helfte moest worden vastgesteld met de toelichting dat daarmee een rotatie van even/oneven jaren werd bedoeld. Het hof verzuimde dat detail in de beschikking te vermelden, maar de uitleg van de raadsheer ter zitting liet niets aan duidelijkheid te wensen over. Van een advocaat die aanwezig was bij de zitting mag integriteit worden verwacht. Verweerster heeft de voorzieningenrechter echter gemeld: “Feit is dat alleen het door de vader aangepaste proces-verbaal (…) vermeldt dat het hof met een vakantieverdeling bij helfte doelde op een rotatie van vakanties in even en oneven jaren.” Verweerster vermeldt opnieuw ‘feiten’ waarvan zij weet dat deze onwaar zijn, aldus klager.
2.3 Klager heeft klachtonderdeel b) als volgt toegelicht. Tijdens een zitting op 25 januari 2017 viel klager de amicale lichaamstaal tussen verweerster en een raadsheer op. Pas na de beschikking is klager gebleken dat verweerster als plaatsvervangend raadsheer in 2013/2014 bij het Gerechtshof
’s-Hertogenbosch heeft samengewerkt met de betreffende raadsheer. Aangezien verweerster zich sinds 2012 met uitzonderlijke overgave inzet voor haar cliënte (de wederpartij van klager), ligt het voor de hand dat de voormalige collega’s deze casus samen hebben besproken. Deze conclusie wordt versterkt door het feit dat verweerster niet eerlijk heeft gemeld dat zij met één van de raadsheren had samengewerkt. Een advocaat dient een persoonlijke relatie met een rechter te melden om (de schijn van) oneigenlijke beïnvloeding van de rechter te voorkomen.
2.4 Klachtonderdeel c) is door klager als volgt toegelicht. Verweerster was procesadvocaat in een omvangrijke appelprocedure over omgang en gezag in 2012. Zij kent als geen ander de aantijgingen over klagers agressie, pedofilie en manisch controlerende persoonlijkheid. Ook kent zij de overweging van het Gerechtshof Den Haag uit 2012, dat niet als vaststaand kan worden aangenomen dat klager een gevaar vormt voor de minderjarige zoon. Verweerster wist dat deze feitelijke vaststelling geen grond voor cassatie kon zijn. De strategie die zij haar cliënte echter kennelijk adviseerde, was om klager nog een keer zwart te maken met precies dezelfde aantijgingen als waarmee klager van 2009 tot 2012 werd belaagd, maar dan zonder wederhoor en zonder verificatie van feiten.
Verweerster besloot tot een lastercampagne. Zij hielp haar cliënte bij het inhuren van minimaal tien ‘deskundigen/psychologen’ die over klager rapporteerden zonder hem ooit gezien te hebben. Verweerster verzon meer dan 75% van de processtukken en diverse klachten voor haar cliënte.
Ook in de klacht van 25 februari 2013 tegen het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling van de hand van verweerster is er geen doorkomen aan de lasterlijke beeldvorming, misleidende insinuaties en lappen tekst over mishandeling zonder dat er concrete feiten worden genoemd. Op pagina 8 van de brief wordt gesproken over een ‘vriendin’ van klager, die onder meer zou hebben gezegd dat klager gevaarlijk is voor jonge jongens. In een e-mail van augustus 2011 verwijst deze ‘vriendin’ naar behandelaar K. die deze beweerdelijke uitlating zou hebben gedaan. Verweerster is echter bekend met de verklaring van behandelaar K., die deze uitlatingen weerspreekt. Het past een advocaat dan niet om in 2013 te blijven liegen dat deskundigen van de Waag zouden hebben gezegd dat klager gevaarlijk is voor jonge jongens, terwijl de deskundige zelf deze verklaring in 2010 al heeft weersproken.
Ook in 2017 blijft verweerster opzettelijk liegen dat behandelaar drs. V., een ervaren zedenbehandelaar, klager zou hebben behandeld voor geweld en dat hij niets van zedenbehandeling zou weten. Die leugens zijn al in 2010 en 2011 door behandelaar drs. V. weerlegd. Deze behandelaar weersprak in 2010 expliciet dat er bij klager ooit een diagnose, laat staan behandeling, is geweest voor geweld. Het past een advocaat niet om maar te blijven liegen over deze feiten, aldus klager.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd. Haar verweer komt - voor zover nodig - aan de orde bij de beoordeling van de klacht.
4 BEOORDELING
4.1 Klager heeft een klacht ingediend over verweerster, die klagers ex-partner bijstaat c.q. heeft bijgestaan in diverse familierechtelijke procedures. Uitgangspunt is dat aan een advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.
Klachtonderdeel a)
4.2 In dit eerste klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij zich schuldig maakt aan voortgezette processtalking en aan misleiding van de rechtspraak.
4.3 Bij de beoordeling van de klacht moet worden vooropgesteld dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van gemotiveerde betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
4.4 Verweerster heeft aangevoerd dat klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van misbruik van procesrecht. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat klager het gerechtshof tevergeefs heeft gevraagd de tekst van het proces-verbaal te wijzigen - op andere punten - en dat klager dus inziet dat een proces-verbaal niet zonder meer doorslaggevende betekenis heeft. De rechter spreekt bovendien recht in zijn vonnis, niet in een proces-verbaal.
4.5 Naar het oordeel van de voorzitter is dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond, nu het onderhavige klachtdossier geen aanknopingspunten biedt voor de juistheid van de stelling dat verweerster zich schuldig heeft gemaakt aan voortgezette processtalking. Klager heeft geen bewijsstukken overgelegd die zijn stelling onderbouwen, terwijl verweerster het verwijt gemotiveerd heeft weersproken. Het is een advocaat toegestaan om - in overleg met zijn cliënt - die procedures aanhangig te maken die hij het belang van zijn cliënt geraden acht. Niet is gebleken dat verweerster daarbij de grenzen van de bij 4.1 bedoelde vrijheid heeft overschreden.
4.6 Dat verweerster zich schuldig heeft gemaakt aan misleiding van de rechtspraak kan uit het onderhavige klachtdossier evenmin worden afgeleid, terwijl verweerster ook dit verwijt gemotiveerd heeft betwist.
4.7 Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.8 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij misbruik heeft gemaakt van haar positie als advocaat en dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan beïnvloeding van de rechter.
4.9 Verweerster heeft aangevoerd dat zij zich niet kan herinneren dat zij met de door klager bedoelde raadsheer deel heeft uitgemaakt van dezelfde kamer van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Uit door haar bewaarde gegevens blijkt dat zij in 2013 met deze raadsheer en vanzelfsprekend nog een andere raadsheer en een griffier heeft gezeten. Zij weet zeker dat zij nooit, in raadkamer of daarbuiten, met de door klager bedoelde raadsheer over door haar behandelde zaken heeft gesproken. Wat klager ook onder ‘amicale lichaamstaal’ mag verstaan: het contact tussen verweerster en de bedoelde raadsheer is kortstondig en zakelijk geweest. Zou er overigens sprake zijn van een mogelijke schijn van belangenverstrengeling, dan ligt het op de weg van een rechter om daarbij stil te staan en zich zo nodig aan de behandeling van een zaak te onttrekken - aldus verweerster.
4.10 Naar het oordeel van de voorzitter is dit verwijt door klager onvoldoende feitelijk onderbouwd. Er zijn de voorzitter uit het klachtdossier niet zodanige feiten en omstandigheden gebleken die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verweerster misbruik heeft gemaakt van haar positie als advocaat en dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan beïnvloeding van de rechter. Het enkele feit dat verweerster in haar hoedanigheid van plaatsvervangend raadsheer zitting heeft gehad met de door klager bedoelde raadsheer, betekent niet automatisch dat zij met deze raadsheer over de zaak van klager heeft gesproken - laat staan dat hieruit zou kunnen worden afgeleid dat verweerster misbruik heeft gemaakt van haar positie als advocaat en dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan beïnvloeding van de rechter. Ook dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.11 Artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet bepaalt dat een klacht niet-ontvankelijk is als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de beklaagde advocaat. Op grond van het bepaalde in lid 2 van datzelfde artikel blijft na afloop van die termijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
4.12 Dit klachtonderdeel heeft deels betrekking op een klachtbrief van 25 februari 2013 van verweerster aan het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling. Klager heeft de onderhavige klacht bij de deken ingediend op 10 oktober 2017. Gesteld noch gebleken is dat klager de brief van 25 februari 2013 pas op een later moment dan op of omstreeks laatstgenoemde datum onder ogen heeft gekregen. Voor zover de klacht betrekking heeft op (vermeend) handelen van verweerster in de periode vóór 10 oktober 2014, is de klacht niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet.
4.13 Voor zover klachtonderdeel c) betrekking heeft op de periode vanaf 10 oktober 2014 geldt dat niet is komen vast te staan dat verweerster tegen klager een lastercampagne voert bij de jeugdbescherming. Klager heeft weliswaar aangevoerd dat verweerster ook in 2017 opzettelijk heeft gelogen dat behandelaar drs. V. klager zou hebben behandeld voor geweld, maar klager heeft zijn stelling niet gestaafd met bewijs. Dat had wel op zijn weg gelegen. Daarom is klachtonderdeel c) in zoverre kennelijk ongegrond.
4.14 Indien en voor zover klager in klachtbrief en repliek in de onderhavige klachtprocedure ook nog andere klachten heeft willen vervatten, geldt dat hij niet heeft voldaan aan zijn plicht om als klager zijn klacht duidelijk te formuleren. Dat klager daartoe niet in staat zou zijn, is de voorzitter niet gebleken. In zoverre is het klachtonderdeel kennelijk niet-ontvankelijk.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- de klachtonderdelen a) en b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;
- klachtonderdeel c), voor zover de klacht ziet op (vermeend) handelen van verweerster in de periode vóór 10 oktober 2014, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk;
- klachtonderdeel c) voor het overige, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond, respectievelijk kennelijk niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 20 juni 2018.
Deze beslissing is in afschrift op 20 juni 2018 verzonden.