Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-02-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:29

Zaaknummer

15-603/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht deels kennelijk ongegrond. Klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk, omdat er in september 2012 een regeling tot stand is gekomen tussen klager en verweerders, ter afdoening van de tot dan toe levende klachten bij klager. Klager is daarmee, zonder enig voorbehoud te maken, akkoord gegaan. Daarmee is zijn klachtrecht ter zake komen vervallen.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van 11 februari 2016

in de zaak 15-603/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder sub 1

en

verweerder sub 2

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van 26 november 2015 met kenmerk K078 en K079 2015 ab/ksl van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag, door de raad ontvangen op 27 november 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.1    In 2005 hebben de naamloze vennootschap naar Belgisch recht X en B.V. Y tezamen B.V. Z opgericht met het doel de door X vervaardigde mistgeneratoren in Nederland te verhandelen.

1.2    B.V. Y was tot 17 oktober 2014 enig aandeelhouder van B.V. Z. Klager is thans nog bestuurder van B.V. Y. Tot 17 oktober 2014 was klager bestuurder en (indirect) medeaandeelhouder van B.V. Z.

1.3    Tussen X en B.V. Z bestond een geschil over een gesloten distributieovereenkomst.

1.4    Verweerders hebben de belangen van B.V. Z en B.V. Y behartigd. In of omstreeks het jaar 2007 heeft klager zich tot het kantoor van verweerders, destijds G. advocaten, gericht met het verzoek aan mr. Van N., die toen werkzaam was bij dat kantoor om namens B.V. Z een procedure aan te spannen tegen X.

1.5    Op 11 april 2007 heeft B.V. Z X gedagvaard. In februari 2008 heeft verweerder sub 2 de behandeling van de zaak van mr. Van N. overgenomen. Verweerder sub 2 handelde onder supervisie van verweerder sub 1.

1.6    Verweerder sub 1 en verweerder sub 2 zijn overgestapt van G. advocaten naar B., en hebben het dossier van klager, met diens instemming, meegenomen naar hun nieuwe kantoor.

1.7    Bij vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 16 april 2008 heeft B.V. Z de procedure verloren.

1.8    In hoger beroep is X door het gerechtshof ’s-Gravenhage, bij arrest van 16 maart 2010, veroordeeld tot betaling van de door B.V. Z geleden schade. B.V. Z is op basis van genoemd arrest een schadestaatprocedure gestart. Deze schadestaatprocedure is op 11 april 2011 ter comparitie van partijen geschikt, en het overeengekomene is neergelegd in het proces-verbaal van de terechtzitting.

1.9    Omdat X geen uitvoering gaf aan het overeengekomene, is klager op advies van verweerders op 19 december 2011 een exequaturprocedure in België gestart. Op 19 juni 2012 heeft klager, eveneens op advies van verweerders, beslag laten leggen op het onroerend goed van X. Dit beslag is op 24 juli 2012 weer ingetrokken.

1.10    Bij brief van 13 maart 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerders.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders hebben gehandeld in strijd met het bepaalde in de artikelen 10, 10a en 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerders in het bijzonder dat zij:

a.    in strijd hebben gehandeld met gedragsregels 8, 23 en 26, op grond waarvan een advocaat verplicht is om bij het aanvaarden van een opdracht de financiële consequenties daarvan met de cliënt te bespreken en hem te informeren over de wijze waarop en de frequentie waarmee de advocaat zal declareren. Dit hebben verweerders nagelaten. Zo hebben verweerders klager in het ongewisse gelaten omtrent de geldende uurtarieven alsmede de financiële consequenties van de behandeling van de zaak. Daarnaast hebben verweerders een afwijkende wijze van declareren gehanteerd, zoals het declareren van koeriersdiensten naast kantoorkosten. Ook hebben verweerders onnodige kosten in het leven geroepen. Voorts hebben verweerders in strijd gehandeld met gedragsregel 25, aangezien zij klager onredelijk hoge bedragen in rekening hebben gebracht voor de door hen verrichte werkzaamheden. Zo hebben zij een bedrag van meer dan € 70.000 bij klager in rekening gebracht, terwijl er sprake was van een belang van € 42.500. Verweerders hebben daarnaast forse tariefstijgingen gehanteerd, zonder overleg met en goedkeuring van klager. Ook hebben verweerders in strijd gehandeld met gedragsregel 27, nu zij klager gedurende een langere periode geen deugdelijke urenspecificaties hebben verschaft, althans deze specificaties niet tijdig ter beschikking van klager hebben gesteld. Daarnaast zouden diverse facturen op een later moment ‘passend’ zijn gemaakt;

b.    in strijd hebben gehandeld met het bepaalde in gedragsregel 8, aangezien zij klager niet hebben ingelicht over belangrijke informatie en afspraken. Zo hebben verweerders klager niet medegedeeld wat de reden was van het intrekken van een kort geding en een beslag en hebben zij daaraan voorafgaand evenmin overleg gevoerd met klager.

Ook hebben verweerders, zonder voorafgaand overleg met klager, een schikkingsvoorstel gedaan namens B.V. Z. Daarnaast hebben verweerders klager niet op de hoogte gesteld van het feit dat de schikking, neergelegd in het zittings-proces-verbaal geen executoriale titel zou opleveren in geval van niet-nakoming. Voorts was deze schikking zo onduidelijk dat die overeenkomst heeft geleid tot de start van twee nieuwe procedures. Verweerders hebben (onredelijk lang) doen voorkomen alsof er niets aan de hand was en dat de nakoming van de gemaakte afspraken gegarandeerd was;                                                                                                                                                                                       

c.    door klager aan hen verzonden e-mailberichten herhaaldelijk onbeantwoord hebben gelaten, althans niet tijdig hebben gereageerd op correspondentie van de zijde van klager;

d.    beroepsfouten hebben gemaakt die tot onnodige kosten hebben geleid, althans niet de kwaliteit hebben geleverd die redelijkerwijs van hen mocht worden verlangd, doordat verweerders verkeerde adviezen hebben gegeven en verkeerd hebben gehandeld. Zo zijn zij een exequaturprocedure gestart en hebben zij beslag laten leggen, zonder dat dit enig nut had. Achteraf gezien bleek dit beslag onrechtmatig, waarvan verweerders klager niet op de hoogte hebben gesteld;

e.    het dossier niet tijdig, althans niet binnen een redelijke termijn hebben overgedragen. Zo heeft verweerder sub 1 het dossier niet onmiddellijk ter beschikking gesteld aan zijn opvolger, mr. G., en heeft hij het dossier, zonder reden, een onredelijk lange termijn onder zich gehouden.  

3    VERWEER

3.1    Ten aanzien van klachtonderdeel a stellen verweerders dat er, bij aanvang van de zaak, een opdrachtbevestiging naar klager is gestuurd waarin klager is geïnformeerd over de kosten en de algemene voorwaarden. In de algemene voorwaarden van zowel G. Advocaten als B. staat dat uurtarieven jaarlijks opnieuw worden vastgesteld en dat, behalve honorarium en kantoorkosten, ook verschotten (zoals koeriersdiensten) in rekening worden gebracht. Klager was op de hoogte van alle uurtarieven. Daarnaast zijn er sinds 2007 verschillende dossiers van klager in behandeling bij B., waarin op dezelfde manier wordt gedeclareerd. Klager heeft daarover nooit vragen gesteld of geklaagd. Met betrekking tot de declaraties erkennen verweerders dat een aantal slordige fouten is gemaakt. Hiervoor zijn echter excuses gemaakt en de fouten zijn gecorrigeerd. De stelling van klager dat verweerders achteraf uren ‘passend’ zouden hebben gemaakt, is een onjuiste aanname. Wel kan het zijn dat er korting wordt verleend, die vervolgens een vertekend beeld geeft van het uurtarief. Tot slot hebben verweerders klager er meermalen op gewezen dat het belang van zijn zaak niet opwoog tegen de kosten van opvolgende gerechtelijke procedures. Klager wilde de procedure echter niet beëindigen.

3.2    Ten aanzien van klachtonderdeel b betwisten verweerders dat het intrekken van het beslag zonder overleg met klager heeft plaatsgevonden.

De intrekking van het beslag is in een telefoongesprek van 10 juli 2012 met klager besproken. Daarnaast betwisten verweerders de stelling van klager dat het zittings-proces-verbaal geen executoriale titel oplevert tussen partijen.

De problemen met de tenuitvoerlegging van het proces-verbaal waren te wijten aan executieproblematiek in België en aan de onbehoorlijke handelwijze van de wederpartij. Verweerders betwisten dat de tekst van de schikking die ter comparitie van 11 april 2011 is getroffen, voor meerdere uitleg vatbaar is. Dat de wederpartij een geheel andere uitleg aan het proces-verbaal gaf dan hetgeen daadwerkelijk was overeengekomen, kan verweerders niet worden aangerekend. Daarnaast klaagt klager over een schikkingsvoorstel dat door de wederpartij niet is geaccepteerd en derhalve geen onderwerp van geschil behoeft te zijn.

3.3    Ten aanzien van klachtonderdeel c betwisten verweerders dat zij e-mailberichten of telefoontjes niet tijdig hebben beantwoord. Zij stellen dat er veelvuldig overleg met klager is gevoerd. Alle relevante stappen en afwegingen in het dossier werden met klager besproken.

3.4    Verweerders betwisten dat zij beroepsfouten hebben gemaakt, zoals hen in klachtonderdeel d wordt verweten. Naar aanleiding van een plotselinge fanatieke opstelling van de wederpartij leek het hen verstandiger om een nieuwe procedure in Nederland te voeren. Gelet op de gerechtelijke stappen in België, zijn met klager afspraken gemaakt over een korting op de uurtarieven. Het tuchtrecht is voor de beoordeling van een beroepsfout niet de geëigende weg. Klager dient verweerders zo nodig aansprakelijk te stellen en vervolgens een civielrechtelijke discussie met hen te voeren.

3.5    Verweerders betwisten tot slot dat het dossier te laat is doorgestuurd.

Naar aanleiding van een verzoek van mr. G. op 28 oktober 2014, heeft verweerder sub 1 mr. G. op 5 november 2014 telefonisch en per e-mail benaderd. Mr. G. heeft vervolgens eerst op 24 november 2014 op dit bericht gereageerd, waarna verweerder sub 1 op 26 november 2014 de gevraagde stukken heeft toegezonden. Van traag handelen aan de zijde van verweerder sub 1 was derhalve geen sprake. Het was aanvankelijk juist mr. G. die niet reageerde.

3.6    Samenvattend stellen verweerders zich op het standpunt dat van enig laakbaar handelen aan hun zijde geen sprake is. Alle geschillen tussen klager en verweerders zijn in het verleden steeds minnelijk opgelost. Klager komt ten onrechte op deze geschillen terug, zeker nu hij reeds voordeel heeft ondervonden van de door verweerders geboden en door klager geaccepteerde oplossing (een nieuwe procedure tegen 50 procent van de uurtarieven).

4    BEOORDELING

4.1    In klachtonderdeel a maakt klager verweerders verwijten met betrekking tot de wijze van declareren. Verweerders zouden klager geen informatie hebben verschaft over de geldende uurtarieven, zij zouden klager geen opdrachtbevestiging van algemene voorwaarden hebben toegezonden, zij zouden excessief hebben gedeclareerd en een afwijkende wijze van declareren hebben gehanteerd. Daarnaast zouden verweerders klager geen deugdelijke urenspecificaties hebben verschaft, zonder overleg met en goedkeuring van klager forse tariefstijgingen hebben gehanteerd en onnodige kosten hebben gemaakt.

4.2    De periode vanaf januari 2008 tot 13 maart 2012:

Klager wist – indien zijn stellingen op waarheid berusten – althans had kunnen weten, dat verweerders hem sinds begin 2008 geen informatie hadden verschaft met betrekking tot de geldende uurtarieven en dat zij hadden nagelaten om klager een opdrachtbevestiging en algemene voorwaarden toe te zenden. Ook wist klager in dat geval dat verweerders hem sinds begin 2008 geen deugdelijke urenspecificaties hadden verschaft.

Verweerders hebben zich onweersproken op het standpunt gesteld dat zij hun werkzaamheden sinds hun aanvang in 2008 maandelijks aan klager hebben gefactureerd en dat deze facturen door klager zijn voldaan.

Wat er echter verder van zij, voor zover het klachtonderdeel a betrekking heeft op de periode van januari 2008 tot 13 maart 2012, dient klager kennelijk niet ontvankelijk te worden verklaard. Immers bepaalt artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet dat een klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard indien deze wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop een klager kennis heeft genomen, althans redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Aangezien klager zijn klacht op 13 maart 2015 heeft ingediend, zal de voorzitter overeenkomstig artikel 46g lid 1 onder a beslissen.

De periode van 13 maart 2012 tot 13 september 2012:

Voor zover de klacht ziet op de aansluitende periode tot 13 september 2012, geldt het volgende.

Blijkens het klachtdossier heeft verweerder sub 1 klager, naar aanleiding van ongenoegen aan klagers zijde, mede gelet op de dagvaarding van de zijde van X op 10 september 2012 van klager in persoon, B.V. Z en B.V. Y, in een e-mail van 12 september 2012 een voorstel gedaan. In dit voorstel is klager voor de volgende keuze gesteld: 1. betaling van de openstaande declaraties en voortzetting van de zaak op basis van 50 procent van de kosten, of 2. sluiting van het dossier en beëindiging van de werkzaamheden, alsmede creditering van de openstaande declaraties voor 50 procent. Bij e-mailbericht van 13 september 2012 aan verweerder sub 1 heeft klager ingestemd met het voorstel van verweerder sub 1 betreffende een betalingsregeling voor nog openstaande declaraties tot die datum, alsmede een gematigd uurtarief voor de periode daarna. Door aldus te handelen  heeft klager een regeling getroffen, op basis waarvan hij later niet met succes een tuchtrechtelijke klacht kan indienen over de bijstand door verweerders betreffende de periode vóór 13 september 2012. In dat kader is voorts van belang dat verweerder sub 1 in zijn e-mailbericht van 3 augustus 2012 heeft aangegeven dat hij het gehele dossier onder de loep wil nemen, daarna de discussie wil sluiten en vol aan de slag wil gaan om klagers gelijk te halen. Niet is gebleken dat klager bezwaar heeft gemaakt tegen de inhoud van deze e-mail. Voorts heeft klager bij zijn goedkeuring aan de regeling per 13 september 2012 geen voorbehoud gemaakt met betrekking tot het eventueel indienen van tuchtrechtelijke klachten.

Gelet op het voren overwogene, is de klacht voor zover zij ziet op de periode van 13 maart 2012 tot 13 september 2012 kennelijk niet-ontvankelijk.

De periode na 13 september 2012:

De voorzitter is van oordeel dat uit de declaraties en specificaties die door klager zijn overgelegd en die zien op de periode na 13 september 2012, niet kan worden afgeleid dat er in deze periode sprake is geweest van excessief declareren. Het verschil tussen het belang van de zaak en het in totaal gedeclareerde bedrag leidt niet tot een ander oordeel, aangezien verweerders klager in de loop van de procedure hebben geïnformeerd over de toename van de kosten en klager op 13 september 2012 heeft ingestemd met het betalingsvoorstel zoals hierboven uiteen is gezet.

De klacht is, voor zover zij ziet op de periode na 13 september 2012 dan ook kennelijk ongegrond.

4.3    Ten aanzien van klachtonderdeel b, waarin klager verweerders verwijt dat zij gedragsregel 8 hebben geschonden, merkt de voorzitter het volgende op. Met betrekking tot de schikking ter comparitie stelt klager zich op het standpunt dat verweerders hem niet op de hoogte hebben gesteld van het feit dat het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank ’s-Gravenhage van 11 april 2011 geen executoriale titel oplevert. Op 27 april 2011 is van het proces-verbaal, door klager namens B.V. Y ondertekend, een grosse uitgegeven.  Gelet daarop is de voorzitter van oordeel dat het niet onbegrijpelijk is dat verweerders zich op het standpunt stellen dat bedoelde grosse een geldige titel oplevert tussen X en B.V. Y. Voorts leidt de voorzitter uit een e-mailbericht, op 24 juli 2012 door verweerder sub 2 aan klager verzonden, af dat klager naar aanleiding van een e-mail van 20 juli 2012 van klager wel degelijk is geïnformeerd over het intrekken van het beslag. Klager stelt verder, dat het proces-verbaal op basis waarvan het beslag was gelegd, geen geldige titel vormde voor het beslag. Daarom is naar het oordeel van de voorzitter niet gebleken dat klager door de opheffing van het beslag in zijn belang is geschaad.

Naar het oordeel van de voorzitter is de schriftelijke vastlegging van de overwegingen van verweerders om tot executie over te gaan, en de executie vervolgens te staken, (te) summier. Dit heeft echter geen gevolgen, aangezien klager, gelet op de getroffen betalingsregeling, daar nu niet meer met succes over kan klagen. Klager heeft ter zake immers geen voorbehoud gemaakt.

Met betrekking tot het schikkingsvoorstel, waarover klager niet geïnformeerd zou zijn, overweegt de voorzitter dat verweerders onweersproken hebben gesteld dat de wederpartij het schikkingsvoorstel niet heeft aanvaard. Gelet daarop is klager niet door de handelwijze van de verweerders in zijn belangen geschaad, ook niet als de stelling van klager correct is.

4.4    Gelet op het voren overwogene, is klachtonderdeel b kennelijk ongegrond.

4.5    Met betrekking tot klachtonderdeel c, waarin klager verweerders verwijt dat zij in de periode van juni tot september 2012 herhaaldelijk correspondentie van klager onbeantwoord hebben gelaten, althans hem niet deugdelijk hebben geïnformeerd, overweegt de voorzitter als volgt. In het midden kan blijven of de stelling van klager, die door verweerders wordt betwist, juist is. De klacht faalt reeds omdat er in september 2012 een regeling tot stand is gekomen tussen klager en verweerders, ter afdoening van de tot dan toe levende klachten bij klager. Klager is daarmee, zonder enig voorbehoud te maken, akkoord gegaan. Daarmee is zijn klachtrecht terzake komen te vervallen, en is klachtonderdeel c thans kennelijk niet-ontvankelijk.

4.6    In klachtonderdeel d verwijt klager verweerders dat zij in 2011 en 2012 beroepsfouten hebben gemaakt. De voorzitter zal dit onderdeel van de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaren. Klager heeft zich op het standpunt gesteld dat hij pas na de inschakeling van mr. G., zijnde de opvolgend advocaat, op de hoogte is geraakt van de door hem gestelde beroepsfouten. Hij heeft aangegeven dat hij in 2012 vragen en mogelijk bezwaren had tegen het optreden van verweerders in 2011 en 2012. Klager heeft niet gesteld, noch is uit het klachtdossier duidelijk geworden, waarom klager op dat moment niet in de gelegenheid was om, indien hij dat wenste, een klacht in te dienen jegens verweerders. Ook met betrekking tot dit onderdeel van de klacht geldt bovendien, dat de tussen klager en verweerders in september 2012 getroffen regeling - waarbij is tegemoetgekomen aan de tot dan toe bestaande klachten van klager middels het maken van nieuwe afspraken, mede ter compensatie voor die klachten over het verleden - in de weg staat aan het thans met recht kunnen klagen over vermeende beroepsfouten in 2011 en 2012.

4.7    Tot slot verwijt klager verweerder sub 1, in klachtonderdeel e, dat hij het dossier niet tijdig heeft overgedragen aan mr. G.

Door verweerder sub 1 is onweersproken gesteld dat hij naar aanleiding van een op het verzoek van 24 oktober 2014 volgend verzoek van 28 oktober 2014 van mr. G., mr. G. op 5 november 2014 telefonisch en per e-mail heeft benaderd. Verweerder sub 1 heeft mr. G. laten weten dat het procesdossier van B.V. Z aan hem zou worden toegezonden, en mr. G. met betrekking tot drie afgesloten dossiers verzocht aan te geven waarom verweerder sub 1 deze dossiers diende over te dragen. Mr. G. heeft eerst op 24 november 2014 op dit bericht van verweerder sub 1 gereageerd. Vervolgens heeft verweerder sub 1 de gevraagde dossiers op 26 november 2014 toegezonden. Aangezien een reactie van de zijde van mr. G. na 5 november 2014 is uitgebleven, alsmede gelet op het feit dat mr. G. heeft aangegeven dat de zaak in hoger beroep op 20 januari 2015 zou worden aangebracht, kan de handelwijze van verweerder sub 1 betreffende de overdracht van de dossiers naar het oordeel van de voorzitter niet worden bestempeld als tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het klachtonderdeel is mitsdien kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, onderdeel a periode januari 2008 tot 13 september 2012, en onderdelen c en d, kennelijk niet-ontvankelijk;

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, onderdeel a periode na 13 september 2012, en onderdelen b en e, kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 11 februari 2016.

Griffier     Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 11 februari 2016 per aangetekende post verzonden aan:

-    klager   

en per gewone post aan:

-    klager

-    verweerders

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85491, 2508 CD Den Haag (fax: 088-2053707).

Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.