Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-02-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2016:27
Zaaknummer
16-056/DH/DH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Verwijt dat de advocaat, in strijd met de door klaagster verstrekte opdracht, geen (verdere) werkzaamheden voor haar wilde verrichten. De voorzitter acht de conclusie van de advocaat dat hij op basis van de beschikking van 18 april 2007 geen incasso mogelijkheden meer had, noch een vordering voor klaagster kon instellen, niet (kennelijk) onjuist. Daarom stond het verweerder vrij om klaagster bij brief van 16 juli 2015 mede te delen dat hij verder geen werkzaamheden voor haar zou verrichten. Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 17 februari 2016
in de zaak 16-056/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 15 januari 2016 met kenmerk K199 2015 dk/cdk, door de raad ontvangen op 18 januari 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klaagster heeft zich tot verweerder gewend voor de executie van een beschikking van 18 april 2007 van het gerechtshof ‘s-Gravenhage. Deze beschikking had betrekking op de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na de echtscheiding van klaagster en haar ex-partner.
1.2 Na een gesprek met klaagster op 15 juli 2015 heeft verweerder haar op 16 juli 2015 schriftelijk bevestigd dat hij geen juridische mogelijkheden zag om op basis van de beschikking van 18 april 2007 nog een vordering jegens de ex-man van klaagster te incasseren.
1.3 Bij e-mail van 24 juli 2015 en brief van 31 juli 2015 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij, in strijd met de door klaagster verstrekte opdracht, geen (verdere) werkzaamheden wenste te verrichten om het geldbedrag waar zij recht op had, voor klaagster te incasseren.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet onzorgvuldig of verkeerd heeft gehandeld.
3.2 Verweerder heeft bij een notariskantoor een nota van afrekening opgevraagd. Blijkens deze nota van afrekening van 7 november 2008 heeft verweerster na verrekening van diverse kosten recht op betaling van een bedrag van € 71.190,38. Volgens verweerder heeft klaagster de ontvangst van dit bedrag erkend. Derhalve zag verweerder geen mogelijkheden om op basis van de beschikking van 18 april 2007 nog een vermeende vordering jegens de ex-partner van klaagster te incasseren of een procedure ter zake van haar vermeende rest-vordering aanhangig te maken.
4 BEOORDELING
4.1 Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
4.2 Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en de cliënt daarover te informeren. De cliënt dient door de advocaat gewezen te worden op wat in zijn zaak de proceskansen zijn en het kostenrisico is. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de daaraan redelijkerwijs te stellen eisen.
4.3 Uit het klachtdossier blijkt dat verweerder, naar aanleiding van de door klaagster verstrekte opdracht betreffende de incassering van de resterende vordering, informatie heeft opgevraagd bij een notaris. Van deze notaris heeft verweerder een nota van afrekening van 7 november 2008 ontvangen, waaruit blijkt dat de ex-partner van klaagster een bedrag van € 97.424,41 aan de notaris heeft betaald. Daarnaast heeft de notaris een bedrag van € 1.279,00 en een bedrag van
€ 1.002,75 ontvangen. Deze bedragen hadden betrekking op belastingteruggave over de jaren 2004 en 2005. Ook heeft de notaris een bedrag van € 1.390,12 ontvangen ter zake van rente.
4.4 Op het totaalbedrag van € 101.096,28, dat door de notaris voor klaagster is ontvangen, is een bedrag van € 29.905,90 aan kosten in mindering gebracht.
4.5 Verweerder heeft onweersproken gesteld dat klaagster het resterende bedrag van € 71.190,38 heeft ontvangen.
4.6 Klaagster heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat de notaris niet gerechtigd was de op de nota van afrekening gestelde kosten in mindering te brengen op het voor klaagster ontvangen bedrag. Dergelijke feiten en omstandigheden zijn evenmin uit de stukken in het klachtdossier of anderszins gebleken.
4.7 Gelet op bovenstaande acht de voorzitter de conclusie van verweerder dat hij op basis van de beschikking van 18 april 2007 geen incasso mogelijkheden meer had, noch een vordering voor klaagster kon instellen, niet (kennelijk) onjuist. Daarom stond het verweerder vrij om klaagster bij brief van 16 juli 2015 mede te delen dat hij verder geen werkzaamheden voor haar zou verrichten.
4.8 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 17 februari 2016.
Griffier Voorzitter
Mededelingen van de griffier ter informatie.
Deze beslissing is in afschrift op 18 februari 2016 verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag.
Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85491, 2508 CD Den Haag (fax: 088-2053707).
Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.
Informatie ook op raadvandiscipline.nl.