Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-02-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2016:38
Zaaknummer
R. 4802/15.112
Inhoudsindicatie
Beslissing op verzet. Verweerder heeft in opdracht van klager cassatieadvies uitgebracht. De declaratie heeft hij gematigd tot het door klager betaalde voorschot. Verwijt dat verweerder zijn declaratie heeft toegerekend naar het reeds betaalde voorschot en dat klager heeft moeten betalen voor een negatief cassatieadvies, waarbij klager verweerder verwijt dat hij (klager) de zaak niet mondeling heeft mogen toelichten. In dat geval was het volgens klager niet nodig geweest dat verweerder het (gehele) dossier zou bestuderen. De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Inhoudsindicatie
De raad oordeelt dat de cassatieadvocaat bij het uitbrengen van een cassatieadvies tot taak heeft de cassatiegronden te beoordelen op basis van het volledige procesdossier. In beginsel behoort het, behoudens uitzonderingen, niet tot de taakuitvoering om de voorgelegde zaak met de cliënt te bespreken.
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline
in het ressort Den Haag van 8 februari 2016
in de zaak R. 4802/15.112
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 3 september 2015 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 25 februari 2015 heeft klager zich bij de deken van de Orde van Advocaten Den Haag (hierna: de deken) beklaagd over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 9 juni 2015, door de raad ontvangen op 10 juni 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 3 september 2015 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 8 september 2015 is verzonden aan klager.
1.4 Bij brief van 19 september 2015, door de raad ontvangen op 25 september 2015, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 14 december 2015 in aanwezigheid van klager en verweerder. Verweerder werd bijgestaan door zijn kantoorgenoot mr. H. Klager en verweerder hebben elk een pleitnota overgelegd. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.2 Klager heeft zich tot verweerder gewend voor een cassatieadvies.
2.3 Verweerder heeft klager op 28 oktober 2014 een negatief cassatieadvies gestuurd.
2.4 Op 3 november 2014 heeft verweerder telefonisch overleg met klager gehad.
2.5 Op 12 december 2014 heeft verweerder klager een declaratie gestuurd, waarvan de hoogte gelijk was als aan het door verweerder aan klager in rekening gebrachte en door klager betaalde voorschot.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij de declaratie van 12 december 2014 heeft toegerekend naar het reeds door hem aan verweerder betaalde voorschot. Voorts verwijt klager verweerder dat hij heeft moeten betalen voor een negatief cassatieadvies. Ten slotte verwijt klager verweerder dat hij zijn zaak niet mondeling heeft mogen toelichten; dit zou er naar de mening van klager toe geleid hebben dat de declaratie niet zo hoog zou zijn uitgevallen. Verweerder heeft negatief gereageerd op het verzoek van klager om de declaratie te halveren.
3.2 Klager is voorts van mening dat het in deze zaak om de echte waarheid ging en niet om de juridische waarheid.
3.3 In het verzet heeft klager zijn bezwaren tegen het handelen van verweerder gehandhaafd. Klager stelt dat de rekening excessief is en dat de voorzitter de klacht niet juist heeft beoordeeld. Ook stelt klager dat verweerder hem een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven over het uit te brengen cassatieadvies.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, zoals is vermeld in de bestreden beslissing onder randnummers 3.1 tot en met 3.3. Op het verweer zal de raad hierna waar nodig ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
5.2 Uitgangspunt bij de beoordeling van het verzet is dat de cassatieadvocaat bij de uitvoering van een opdracht om cassatieadvies uit te brengen vooral tot taak heeft om de mogelijke cassatiegronden te beoordelen op basis van het volledige procesdossier. Dit vloeit voort uit de specifieke wettelijke eisen die aan cassatierechtspraak worden gesteld.
Het behoort dan ook in beginsel, behoudens uitzonderingen waarvan hier niet is gebleken, niet tot de taakuitvoering van de cassatieadvocaat om de aan hem voorgelegde zaak met de cliënt te bespreken.
5.3 Verweerder heeft aangevoerd dat hij, voorafgaande aan het uitbrengen van zijn advies, een telefoongesprek met klager heeft gevoerd, waarin klager heeft toegelicht waar het naar zijn mening in de zaak om draaide, te weten een bepaalde brief uit 1998. Verweerder heeft, aldus zijn verweer, aan dit aspect aandacht gegeven bij het uitbrengen van zijn cassatieadvies. Ook heeft verweerder, in zoverre onbetwist, aangevoerd dat hij klager heeft uitgelegd dat hij niet vooraf een voorspelling kon geven omtrent de uitkomst van zijn cassatieadvies, zolang hij de stukken niet had beoordeeld.
5.4 Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder niet laakbaar heeft gehandeld door niet de door klager gewenste bespreking vooraf met hem te voeren. Verweerder heeft voldoende toegelicht wat zijn taakuitoefening meebracht.
5.5 De raad onderschrijft voorts de beoordeling van de voorzitter, zoals deze is vermeld bij de randnummers 4.1, 4.2 en 4.3 van de bestreden beslissing.
5.6 Het voorgaande brengt mee dat het verzet ongegrond is.
6 BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. T. Hordijk, J.H.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 februari 2016.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 10 februari 2016 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten Den Haag
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.