Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-02-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:36

Zaaknummer

16-015/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. 1. Verwijt dat verweerder zich schuldig zou hebben gemaakt aan misleiding en laakbaar gedrag. Verweerder heeft tegen dit verwijt gemotiveerd verweer gevoerd en betwist dat hij laakbaar zou hebben gehandeld. Nu klager dit klachtonderdeel niet nader met stukken, anders dan zijn eigen brieven, heeft onderbouwd, mist dit onderdeel van de klacht feitelijke grondslag. 2. Verwijt dat verweerder de afspraken uit het convenant niet is nagekomen. De voorzitter acht bij dit klachtonderdeel van belang dat verweerder in deze kwestie geen contractspartij is. Niet op hem, maar op de ex-echtgenote van klager rust de verplichting tot nakoming van hetgeen in het convenant is vastgelegd. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 17 februari 2016

in de zaak 16-015/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 11 januari 2016 met kenmerk R 2016/05 ml, door de raad ontvangen op 12 januari 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager was sinds 13 september 2004 in gemeenschap van goederen gehuwd met zijn (inmiddels ex-) partner.

1.2    Verweerder is de advocaat van de ex-echtgenote van klager in procedures betreffende de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.

1.3    Het echtscheidingsconvenant is op 22 oktober 2014 door klager en zijn ex-echtgenote ondertekend. Dit convenant is op 19 mei 2015 bekrachtigd. Ook verweerder heeft het convenant ondertekend. 

1.4    Bij brief van 30 juli 2015 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    zich schuldig heeft gemaakt aan misleiding en laakbaar gedrag;

b)    de afspraken uit het convenant niet is nagekomen.

3    VERWEER

3.1    Verweerder is van mening dat hij alle stappen in de procedure zorgvuldig en in overleg met zijn cliënte heeft gezet. Hij heeft gehandeld in haar belang.

3.2    Verweerder stelt zich daarnaast op het standpunt dat de verwijten van klager onvoldoende concreet zijn.

3.3    Ten aanzien van klachtonderdeel a) stelt verweerder dat hij zichzelf niet herkent in termen als ‘misleiding’ en ‘laakbaar gedrag’.

3.4    Met betrekking tot klachtonderdeel b) stelt verweerder zich op het standpunt dat hij geen contractspartij was, maar het convenant heeft ondertekend ter bevestiging van het feit dat zijn cliënte telefonisch had ingestemd met het convenant. Derhalve was verweerder niet degene die gehouden was om de afspraken in het convenant na te komen. 

4    BEOORDELING

4.1    Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.  

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Klager verwijt verweerder dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan misleiding en laakbaar gedrag. Verweerder heeft tegen dit verwijt gemotiveerd verweer gevoerd en betwist dat hij laakbaar zou hebben gehandeld. Nu klager dit klachtonderdeel niet nader met stukken, anders dan zijn eigen brieven, heeft onderbouwd, mist dit onderdeel van de klacht feitelijke grondslag en zal de voorzitter dit klachtonderdeel daarom kennelijk ongegrond verklaren. Voor zover klager met zijn klacht betoogt dat er sprake is van misleiding waar het betreft inhoudelijke passages in het convenant (zijnde door verweerder verwoorde stellingen van zijn cliënte), moet ook dit onderdeel van de klacht kennelijk ongegrond worden verklaard, nu een oordeel daarover is voorbehouden aan de rechter.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    De voorzitter acht bij dit klachtonderdeel van belang dat verweerder in deze kwestie geen contractspartij is. Niet op hem, maar op de ex-echtgenote van klager rust de verplichting tot nakoming van hetgeen in het convenant is vastgelegd. Daarnaast heeft verweerder verklaard dat hij het convenant pas heeft ondertekend nadat hij van zijn cliënte, de ex-echtgenote van klaagster, telefonisch te horen had gekregen dat zij met dit convenant instemde. Gelet daarop acht de voorzitter ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 17 februari 2016.

Griffier     Voorzitter

Mededelingen van de griffier ter informatie.

Deze beslissing is in afschrift op 17 februari 2016 verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85491, 2508 CD Den Haag (fax: 088-2053707).

Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl.