Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-02-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:35

Zaaknummer

16-093/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Het klachtrecht komt alleen toe aan diegene die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang is getroffen of kan worden getroffen. Klaagster kan in deze kwestie niet als zodanig worden aangemerkt. Derhalve is de klacht in zoverre kennelijk niet-ontvankelijk. Klacht voor het overige kennelijk ongegrond. De klacht dat verweerder niet inhoudelijk reageert op brieven van de advocaat van klaagster, is door klaagster niet althans onvoldoende onderbouwd en door verweerder betwist. Dat verweerder enkel via de advocaat van klaagster correspondeert is in overeenstemming met gedragsregel 18. Daarnaast is uit de aan de raad overgelegde stukken niet gebleken dat verweerder in zijn zorg als advocaat voor de wederpartij van klaagster enige tuchtrechtelijk relevante grens heeft overschreden.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 18 februari 2016

in de zaak 16-093/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

 

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 27 januari 2016 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) met kenmerk K254 2015 dk/ab, door de raad ontvangen op 28 januari 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster is verwikkeld in een procedure voor verdeling van een nog bestaande gemeenschap van goederen en heeft een advocaat in de arm genomen.

1.2    Verweerder staat de wederpartij bij in deze procedure.

1.3    Het is niet tot een minnelijke verdeling van de goederen gekomen tussen klager en de wederpartij.

1.4    Bij e-mail van 1 oktober 2015 heeft verweerder aan klaagster kenbaar gemaakt een procedure te zullen starten om tot een verdeling van de gemeenschap van goederen te komen.

1.5    Bij brief van 2 oktober 2016 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    niet inhoudelijk reageert op brieven van de advocaat van klaagster;

b)    de zaak door zijn secretaresses laat behandelen;

c)    op een e-mail van klaagster met foto’s heeft aangegeven dat hij van de inhoud van deze e-mail geen kennis zou nemen;

d)    geen minnelijke regeling heeft nagestreefd.

Klaagster vindt de wijze waarop verweerder met haar omgaat stuitend en vernederend.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft aangegeven dat zijn cliënt hem heeft verzocht zorg te dragen voor de verdeling van een nog bestaande gemeenschap en dat de uiteenzettingen over door zijn cliënt betwiste mishandelingen en emoties door de advocaat van klaagster niet relevant zijn voor de realisatie van die verdeling van de gemeenschap, zodat hij hier daarom inhoudelijk niet op heeft gereageerd.

3.2    Verder heeft verweerder betwist dat hij de zaak door zijn secretaresse heeft laten behandelen. Verweerder dicteert zijn brieven, de secretaresses zorgen voor verzending en in het verzendadres staat de naam van de secretaresse met daarbij de toevoeging ‘namens mr. X’.

3.3    Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat alle contacten via klaagsters advocaat lopen, omdat verweerder de advocaat is van de wederpartij van klaagster in genoemde procedure. Dit is ook de reden geweest waarom verweerder klaagster heeft geantwoord dat hij niet rechtstreeks met haar zal communiceren, toen zij hem rechtstreeks benaderde.

3.4    Verweerder heeft voorts aangevoerd dat hij wel heeft getracht een minnelijke regeling te bereiken, maar dat, vanwege het feit dat de standpunten zo ver uiteen lagen, verder overleg geen zin had.

4    BEOORDELING

4.1    Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

ten aanzien van klachtonderdeel a)

4.2    Nu klaagster dit klachtonderdeel niet, althans onvoldoende, heeft onderbouwd om het gestelde tuchtrechtelijk verwijtbare handelen van verweerder vast te kunnen stellen en verweerder dit klachtonderdeel heeft betwist, is dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

ten aanzien van klachtonderdeel b)

4.3    Het klachtrecht komt alleen diegene toe die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang is getroffen of kan worden getroffen. In het onderhavige geval zou daarom enkel de cliënt van verweerder zich kunnen beklagen dat verweerder zijn secretaresses de zaak inhoudelijk heeft laten behandelen. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.

ten aanzien van klachtonderdeel c)

4.4    De voorzitter stelt voorop dat in gedragsregel 18 is opgenomen dat een advocaat zich met een partij betreffende een aangelegenheid waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan niet anders in verbinding mag stellen dan door tussenkomst van die advocaat. Dat verweerder enkel via uw advocaat correspondeert is in overeenstemming met deze gedragsregel, waardoor dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is.

ten aanzien van klachtonderdeel d)

4.5    De voorzitter overweegt dat uit de aan de raad overgelegde stukken niet is gebleken dat verweerder in zijn zorg als advocaat voor de wederpartij van klaagster enig tuchtrechtelijk relevante grens heeft overschreden. Verweerder heeft overeenkomstig diens taak de belangen van zijn cliënt behartigd door een procedure te starten, nadat een minnelijke regeling niet tot de mogelijkheden bleek te behoren. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

4.6    Op grond van het voorgaande komt de voorzitter met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook tot het besluit dat de klacht in het onderdeel b) kennelijk niet-ontvankelijk en in de onderdelen a), c) en d) kennelijk ongegrond is.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

onderdeel b) van de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet ontvankelijk en onderdelen a), c) en d) van de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. K.N. Schuurmans-van Erkel als griffier op 18 februari 2016.

Griffier     Voorzitter

Mededelingen van de griffier ter informatie.

Deze beslissing is in afschrift op 18 februari 2016 verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85491, 2508 CD Den Haag (fax: 088-2053707).

Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl.