Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-02-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2016:34
Zaaknummer
16-114/DH/RO
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Verwijten dat verweerder hoger beroep heeft ingesteld en daarna heeft aangegeven niet achter de zaak te staan, dat verweerder klaagster en haar gemachtigde heeft misleid, dat de hoogte van de declaratie niet in verhouding staat tot de geleverde diensten en dat uit de nota niet blijkt waaruit de werkzaamheden bestonden. De voorzitter overweegt dat verweerder op uitdrukkelijk verzoek van klaagster en haar gemachtigde hoger beroep heeft ingesteld en een herstelexploot heeft uitgebracht. Uit de stukken blijkt dat klaagster en haar gemachtigde declaraties van verweerder niet hebben voldaan, alsmede dat zij niet hebben gereageerd op brieven van verweerder waarin hij hen waarschuwde voor het verlopen van diverse termijnen. Het dossier bevat geen stukken die de voorzitter aanleiding geven om te vermoeden dat sprake was van misleiding aan de zijde van verweerder. Uit het dossier blijkt dat verweerder bij de declaraties die hij naar klaagster en haar gemachtigde heeft verstuurd, urenspecificaties heeft meegestuurd waaruit blijkt welke werkzaamheden hij heeft verricht. Daarnaast heeft hij hen kopieën van de nota’s voor het griffierecht en de deurwaarder gestuurd. Met betrekking tot de hoogte van de declaratie overweegt de voorzitter dat op een advocaat een inspanningsverplichting rust en geen resultaatsverplichting. Uit het dossier volgt dat verweerder zich in ruim voldoende mate voor klaagster en haar gemachtigde heeft ingespannen. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 18 februari 2016
in de zaak 16-114/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 3 februari 2016 met kenmerk R 2016/13 ml, door de raad ontvangen op 4 februari 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 De gemachtigde van klaagster heeft verweerder op 4 februari 2014 benaderd met het verzoek juridische bijstand te verlenen in verband met een procedure tegen [bank X].
1.2 Op 4 februari 2014 hebben de gemachtigde van klaagster en verweerder een overeenkomst van opdracht ondertekend. Ook klaagster heeft deze overeenkomst ondertekend.
1.3 Verweerder heeft de gemachtigde van klaagster op 5 februari 2014 telefonisch op de hoogte gesteld van het feit dat hij ernstige twijfels had over de juistheid van de (rechts)gronden en het bestaan van een vorderingsrecht van klaagster.
1.4 De rechtbank Amsterdam heeft op 23 april 2014 vonnis gewezen in de zaak tussen klaagster en [bank X].
1.5 Op 23 juli 2014 heeft verweerder het verzoek ontvangen, en ingewilligd, om namens klaagster nog diezelfde dag hoger beroep in te stellen tegen het door de rechtbank Amsterdam gewezen eindvonnis.
1.6 Verweerder heeft, op verzoek van klaagster en haar gemachtigde, bewerkstelligd dat op 14 oktober 2014 een herstelexploot werd uitgebracht waarbij de wederpartij is opgeroepen voor de zitting van 16 december 2014 van het gerechtshof te Den Haag.
1.7 Bij brief van 30 december 2014 heeft verweerder klaagster en haar gemachtigde bericht dat hij zich genoodzaakt zag zich als advocaat van klaagster te onttrekken uit de procedure in hoger beroep.
1.8 Bij brief van 15 juli 2015 heeft de gemachtigde van klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij de zaak van klaagster tegen [bank X] onnodig lang heeft aangehouden zonder tot een advies te komen en deze zaak inhoudelijk te behandelen.
In het bijzonder wordt verweerder verweten dat:
a) hij hoger beroep heeft ingesteld en daarna heeft aangegeven niet achter de zaak te staan;
b) hij klaagster en haar gemachtigde heeft misleid;
c) de hoogte van de declaratie niet in verhouding staat tot de geleverde diensten;
d) uit de nota niet blijkt waaruit de werkzaamheden bestonden.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de klachten ongegrond zijn. Hij heeft klaagster en haar gemachtigde steeds voorgehouden dat hij de zaak eerst inhoudelijk wilde bestuderen en een advies wilde uitbrengen voordat hij de zaak verder kon behandelen.
3.2 Verweerder heeft ervoor gekozen om zijn werkzaamheden te beëindigen en zich te onttrekken aan de procedure in hoger beroep omdat er geen contact en overleg met klaagster en haar gemachtigde mogelijk was. Daarnaast hebben zij de door hem verstuurde declaraties niet voldaan.
De omstandigheid dat verweerder geen eindadvies heeft kunnen geven, is te wijten aan nalatigheid aan de zijde van klaagster en haar gemachtigde.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste gediend zijn. Daarbij komt een advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is overigens in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.
Ad klachtonderdelen a) en b)
4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a) overweegt de voorzitter dat verweerder, blijkens de stukken in het dossier, op uitdrukkelijk verzoek van klaagster en haar gemachtigde hoger beroep heeft ingesteld. Daarnaast volgt uit de stukken dat verweerder op hun uitdrukkelijk verzoek een herstelexploot heeft uitgebracht. Voorts blijkt uit het dossier dat verweerder al sinds het begin zijn vraagtekens had bij de procedure en hij klaagster en haar gemachtigde er meermalen op heeft gewezen dat hij het dossier verder moest bestuderen voordat hij een inhoudelijk advies kon uitbrengen.
4.3 Uit de stukken in het dossier blijkt dat voorts dat klaagster en haar gemachtigde de declaraties van verweerder niet hebben voldaan, alsmede dat zij niet hebben gereageerd op brieven van verweerder waarin hij hen waarschuwde voor het verlopen van diverse termijnen. Klaagster en haar gemachtigde hebben telkens op het laatste moment contact met verweerder opgenomen. Verweerder verrichtte dan op hun uitdrukkelijk verzoek werkzaamheden voor hen, terwijl zij hem niet voor deze werkzaamheden betaalden.
4.4 Het dossier bevat tot slot geen stukken die de voorzitter aanleiding geven om te vermoeden dat sprake was van misleiding aan de zijde van verweerder.
4.5 Klachtonderdelen a) en b) zijn derhalve kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdelen c) en d)
4.6 Deze klachtonderdelen hebben betrekking op het declaratiegedrag van verweerder. Uit het dossier blijkt dat verweerder bij de declaraties die hij naar klaagster en haar gemachtigde heeft verstuurd, urenspecificaties heeft meegestuurd waaruit blijkt welke werkzaamheden hij heeft verricht. Daarnaast heeft hij hen kopieën van de nota’s voor het griffierecht en de deurwaarder gestuurd.
4.7 Klaagster en haar gemachtigde hebben zich op het standpunt gesteld dat de hoogte van de declaraties niet in verhouding staat tot de door verweerder geleverde diensten. De voorzitter overweegt in dit kader dat op een advocaat een inspanningsverplichting rust en geen resultaatsverplichting. Verweerder heeft door het ondertekenen van de overeenkomst tot opdracht de opdracht aanvaard tot het leveren van een inspanning. Uit het dossier volgt, naar het oordeel van de voorzitter, dat verweerder zich in ruim voldoende mate voor klaagster en haar gemachtigde heeft ingespannen.
4.8 Op grond van het voorgaande is de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 18 februari 2016.
Griffier Voorzitter
Mededelingen van de griffier ter informatie.
Deze beslissing is in afschrift op 23 februari 2016 verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.
Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85491, 2508 CD Den Haag (fax: 088-2053707).
Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.
Informatie ook op raadvandiscipline.nl.