Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-03-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:33

Zaaknummer

16-139/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. 1. Verwijt dat verweerder klager in 2003 en 2004 niet op de hoogte zou hebben gehouden van de ontwikkelingen in de strafzaak van klager. De klacht is in zoverre kennelijk niet-ontvankelijk, aangezien uit de stukken blijkt dat klager reeds in 2009 op de hoogte was van de inhoud van het Europees Arrestatiebevel en van het feit dat verweerder, althans zijn toenmalige kantoorgenoot, cassatie had ingesteld. Klager heeft in 2013 een klacht ingediend tegen verweerder. Derhalve is de redelijke termijn voor het indienen van een klacht geschonden. 2. Verwijt dat verweerder niet heeft gereageerd op door klager verzonden brieven en e-mails uit 2009 en 2012. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond, aangezien uit de door klager toegezonden stukken niet blijkt niet om hoeveel brieven en e-mailberichten het zou gaan. Daarnaast zijn geen afschriften van deze vermeende correspondentie overgelegd. Op basis van de stukken kan de juistheid van deze door klager gemaakte verwijten derhalve niet worden vastgesteld. Daarnaast betwist verweerder het bestaan van deze correspondentie.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 1 maart 2016

in de zaak 16-139/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

 

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 16 februari 2016 met kenmerk R 2016/15 edl, door de raad ontvangen op 18 februari 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder heeft klager in 2003 bijgestaan in een strafzaak.

1.2    Bij vonnis van 20 februari 2003 heeft de rechtbank Den Haag klager vrijgesproken. Klager heeft op 27 februari 2003 een aanzegging hoger beroep ontvangen.

1.3    Naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank Den Haag is klager op 28 februari 2003 uitgezet naar Polen.

1.4    Op 11 februari 2004 is de strafzaak tegen klager inhoudelijk behandeld door het gerechtshof Den Haag.

1.5    Bij vonnis van 25 februari 2004 heeft het gerechtshof Den Haag klager veroordeeld tot een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf.

1.6    Een toenmalige kantoorgenoot van verweerder heeft op 10 maart 2014 cassatie ingesteld tegen dit arrest.

1.7    Klager is in 2009 in het kader van een Europees Arrestatiebevel aangehouden op de luchthaven van Warschau.

1.8    In 2012 is klager in Engeland wederom aangehouden op basis van het nog altijd uitstaande Europees Arrestatiebevel.

1.9    Bij brief van 2 februari 2013 heeft klager bij de Nederlandse Orde van Advocaten een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij klager niet goed heeft bijgestaan, nu hij niet op correspondentie van klager heeft gereageerd en hem niet heeft geïnformeerd over belangrijke zaken.

Zo zou uit het Europees Arrestatiebevel blijken dat een kantoorgenoot van verweerder op 10 maart 2014 cassatie heeft ingesteld tegen de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 25 februari 2004. Klager is hiervan niet op de hoogte gesteld en heeft verweerder geen opdracht gegeven om cassatie in te stellen. Bovendien was klager niet op de hoogte van het feit dat het Openbaar Ministerie beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag. Voorts heeft klager het kantoor van verweerder in 2009 en 2012 een aantal keer benaderd met het doel zijn zaak te bespreken, maar heeft hij daarop nooit enige reactie ontvangen.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft gesteld dat hij op 18 januari 2013 een e-mailbericht heeft ontvangen van mr. R., advocaat te Amsterdam, met daarin een aantal vragen over de  procedure die verweerder voor klager heeft gevoerd. Verweerder heeft, kort na de uitspraak in hoger beroep, in 2004 een aantal malen telefonisch contact gehad met klager. Tijdens één van deze telefoongesprekken heeft klager verweerder de opdracht gegeven om cassatie in te stellen tegen de uitspraak van het gerechtshof Den Haag. Vervolgens heeft een toenmalige kantoorgenoot van verweerder op 10 maart 2014 namens klager cassatie ingesteld. Na bedoeld telefoongesprek in 2004 heeft verweerder tot januari 2013 niets van klager of mr. R. vernomen.

3.2    Daarnaast heeft verweerder te kennen gegeven dat hij op de hoogte was van de inhoudelijke behandeling van het hoger beroep op 11 februari 2004, maar dat hij niet door klager gemachtigd was om ter zitting het woord te voeren. Verweerder had niets meer van klager gehoord sinds hij Nederland was uitgezet.

3.3    Tot slot stelt verweerder zich op het standpunt dat hij klager niet op de hoogte heeft kunnen houden van de ontwikkelingen in diens zaak, aangezien verweerder niet wist hoe hij klager telefonisch dan wel schriftelijk kon bereiken. Verweerder was niet op de hoogte van het feit dat klager momenteel in Engeland woont.

4    BEOORDELING

4.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2    In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend.

4.3    In het algemeen geldt – volgens de jurisprudentie van het Hof van Discipline – dat als een klacht bij de deken is binnengekomen binnen een termijn van drie jaren nadat het feit waarover wordt geklaagd zich heeft voorgedaan en de klager kennis heeft gekregen van de door hem als klachtwaardig geachte handelwijze dan wel met de consequenties daarvan bekend is geworden, de redelijke termijn niet geschonden wordt geacht. Na drie jaren gaat het belang van de advocaat bij toepassing van het beginsel van de rechtszekerheid zwaarder wegen.

4.4    Klager heeft bij brief van 2 februari 2013 een klacht ingediend tegen verweerder. Uit de stukken, en in het bijzonder de brief van 2 februari 2013 van klager aan de Nederlandse Orde van Advocaten, volgt echter dat klager reeds in 2009 op de hoogte was van de inhoud van het Europees Arrestatiebevel. Voorts blijkt uit de stukken dat klager in 2009 kennis had van het feit dat verweerder, althans zijn toenmalige kantoorgenoot, namens klager cassatie heeft ingesteld. Gelet daarop is klager in dit onderdeel van zijn klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

4.5    Met betrekking tot het klachtonderdeel waarin klager verweerder verwijt dat hij niet heeft gereageerd op door klager verzonden brieven en e-mails uit 2009 en 2012, overweegt de voorzitter dat uit de door klager toegezonden stukken niet blijkt niet om hoeveel brieven en e-mailberichten het zou gaan. Daarnaast zijn geen afschriften van deze vermeende correspondentie overgelegd. Op basis van de stukken kan de juistheid van  deze door klager gemaakte verwijten derhalve niet worden vastgesteld. Nu verweerder het bestaan van deze correspondentie betwist, is dit onderdeel van de klacht kennelijk ongegrond.

4.6    Gelet op het vorenstaande dient de klacht deels als kennelijk niet- ontvankelijk en deels als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

BESLISSING

De voorzitter wijst de klacht deels af als kennelijk niet-ontvankelijk, namelijk voor zover het betreft het onderdeel van de klacht dat verweerder klager in 2003 en 2004 niet op de hoogte zou hebben gehouden van de ontwikkelingen in de strafzaak van klager.

De voorzitter wijst de klacht voor het overige af als kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 1 maart 2016.

Griffier     Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 1 maart 2016 verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de

Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen veertien dagen na

verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad

van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85491, 2508 CD Den Haag (fax:

088-2053707). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een

verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een

motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend

op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die

termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van

discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op www.raadvandiscipline.nl.