Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-02-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2016:40
Zaaknummer
15-314/DH-b
Inhoudsindicatie
Beslissing op verzet. Klacht in verband met opdracht tot advisering door verweerder in een aangelegenheid betreffende een mogelijke strijdigheid met de Wet op de kansspelen. Het verwijt dat aan klager door het werk van verweerder dubbele kosten in rekening zijn gebracht en daarnaast dat het verweerder, gelet op de factuur en de correspondentie niet duidelijk is wie de opdrachtgever is.
Inhoudsindicatie
De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Inhoudsindicatie
Het verzet wordt buiten de oude wettelijke termijn van 14 dagen ingesteld, maar de raad acht de termijnoverschrijding verschoonbaar omdat de griffier per abuis de nieuwe wettelijke verzettermijn van 30 dagen had meegedeeld. Het verzet is ontvankelijk. De raad oordeelt dat de voorzitter weliswaar een onderdeel van de klacht niet heeft benoemd en beoordeeld, maar dat in de in de uitspraak genoemde omstandigheden aanleiding wordt gevonden te oordelen dat de omissie van de voorzitter van onvoldoende gewicht is om gedeeltelijke gegrondverklaring van het verzet te rechtvaardigen.
Inhoudsindicatie
De raad verklaart het verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline
in het ressort Den Haag 8 februari 2016
in de zaak 15-314/DH-b
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 8 oktober 2015 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 13 oktober 2014 heeft klager zich bij de deken van de Orde van Advocaten Den Haag (hierna: de deken) beklaagd over verweerder en een kantoorgenoot van verweerder, [hierna: mr. G, RvD].
1.2 Bij brief aan de raad van 27 augustus 2015, door de raad ontvangen op 28 augustus 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 8 oktober 2015 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 9 oktober 2015 is verzonden aan klager.
Aan het slot van de beslissing is vermeld dat klager binnen 30 dagen na verzending van de beslissing verzet kan doen bij de raad.
1.4 Bij e-mail van 9 november 2015, door de raad ontvangen op 9 november 2015, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 14 december 2015 in aanwezigheid van klager en verweerder. Klager heeft een pleitnota overgelegd. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.2 Klager heeft zich op 29 maart 2012 tot de kantoorgenoot van verweerder, mr. G, gewend voor advies in verband met zijn idee om zijn woning te verkopen door middel van aandelenopties.
2.3 Op 27 september 2012 heeft op het kantoor van verweerder een bespreking met klager plaatsgevonden naar aanleiding waarvan mr. G bij brief van 3 oktober 2012 de gemaakte afspraken aan klager heeft bevestigd. Uit die brief blijkt onder meer dat de werkzaamheden van mr. G in rekening werden gebracht tegen een uurtarief van € 250,-- en de werkzaamheden van verweerder tegen een uurtarief van € 185,--, de tarieven te vermeerderen met 6% kantoorkosten en BTW. In de brief bevestigde mr. G dat klager had gevraagd te onderzoeken of de door klager bedachte constructie – kort samengevat verkoop van zijn huis door middel van aandelenopties – overheidsaandacht kon weerstaan. Afgesproken was dat verweerder via een quick scan (kort en bondig) de mogelijke risico’s voor klager zou uiteenzetten en tevens de mogelijkheden van een escrow- dan wel derdengeldenrekening zou onderzoeken.
2.4 De raad heeft ambtshalve kennis genomen van de feiten, vermeld in de parallel lopende klacht tegen mr. G, bij de raad bekend onder zaaknummer 15-314a/DH/DH.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij dubbele kosten in rekening heeft gebracht. Het is klager niet duidelijk wat de rol van verweerder is geweest in het geheel. Klager begrijpt dan ook niet waarom hij dubbel zou moeten betalen voor bepaalde werkzaamheden. Daarnaast is klager van mening dat het verweerder, gelet op de factuur en de correspondentie, niet duidelijk is wie de daadwerkelijke opdrachtgever is.
3.2 In het verzet heeft klager zijn bezwaren tegen het handelen van verweerder en zijn kantoorgenoot gehandhaafd. Verweerder heeft bezwaar dat de voorzitter heeft beslist zonder dat hij is gehoord.
4 VERWEER
4.1 Mede namens verweerder heeft mr. G zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
5.2 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzet oordeelt de raad als volgt. De beslissing van de voorzitter is verzonden op 9 oktober 2015. Aan het slot van de beslissing is vermeld dat klager binnen 30 dagen na de verzending van de beslissing verzet kon doen bij de raad. Hoewel het hier, gelet op het feit dat op de onderhavige klachtzaak de (oude) Advocatenwet van toepassing is, waarin een verzettermijn van 14 dagen is bepaald, gaat om een abuis van de griffier, is de raad van oordeel dat klager niettemin mocht afgaan op de mededeling van de griffier nu die expliciet aan het slot van de beslissing is vermeld.
Indien een termijn van 30 dagen na de verzending zou hebben gegolden, zou de verzettermijn zijn geëindigd op zondag 8 november 2015. Het verzetschrift is ontvangen op maandag 9 november 2015.
Mede gelet op het bepaalde in artikel 1, lid 1 van de Algemene Termijnenwet oordeelt de raad dat het verzet tijdig is ingesteld en klager derhalve ontvankelijk is in het verzet.
5.3 Klager heeft als bezwaar aangevoerd dat de voorzitter op zijn klacht een besluit heeft genomen zonder dat een hoorzitting is gehouden.
De raad volgt klager hierin niet. De Advocatenwet voorziet in artikel 46g in de mogelijkheid dat de voorzitter van de raad kennelijk niet-ontvankelijke en kennelijke ongegronde klachten of klachten die naar zijn oordeel van onvoldoende gewicht zijn, binnen 30 dagen nadat zij ter kennis van de raad zijn gebracht, bij een met reden omklede beslissing schriftelijk afwijst. Deze wetsbepaling schrijft geen hoorzitting voor.
De beslissing van de voorzitter is aldus op wettelijke basis gegrond.
5.4 Bij de behandeling van het verzet heeft klager meegedeeld dat zijn klacht jegens verweerder in de beslissing van de voorzitter juist is weergegeven.
Het is de raad opgevallen dat de voorzitter in de omschrijving van de klacht niet heeft opgenomen het in de klacht van klager jegens mr. G sub a vermelde verwijt dat het mr. G en verweerder niet duidelijk is wie nu de daadwerkelijke opdrachtgever is. Naar de letter genomen heeft dat verwijt derhalve ook betrekking op verweerder en heeft de voorzitter het ten onrechte niet in de klachtomschrijving opgenomen. Nu in het dossier vaststaat dat de opdrachtbevestiging van 3 oktober 2012 door mr. G is verstuurd en overigens niet blijkt van enige onderbouwing van het hier bedoelde verwijt jegens verweerder, gevoegd bij de omstandigheid dat klager heeft verklaard dat de voorzitter zijn klacht juist heeft weergegeven, is de raad van oordeel dat de omissie van de voorzitter van onvoldoende gewicht is om gedeeltelijke gegrondverklaring van het verzet te rechtvaardigen.
5.5 Ten aanzien van de klacht verenigt de raad zich overigens met het oordeel van de voorzitter, vermeld bij de randnummers 4.1 en 4.2 van de bestreden beslissing. Daarbij neemt de raad in aanmerking dat verweerder ter zitting, in zoverre onbetwist, heeft aangevoerd dat hij bij de behandeling van de zaak betrokken is als ondernemingsrechtelijk advocaat, terwijl mr. G bestuursrechtelijk specialist is.
5.6 Het voorgaande brengt mee dat het verzet ongegrond is.
6 BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. T. Hordijk, J.H.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 februari 2016.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 10 februari 2016 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten Den Haag
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.