Rechtspraak
Uitspraakdatum
01-02-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2016:45
Zaaknummer
R. 4778/15.88c
Inhoudsindicatie
Beslissing op verzet. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden deels kennelijk niet ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond bevonden. Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 1 februari 2016
in de zaak R. 4778/15.88c
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van 22 mei 2015 van de voorzitter van de raad van discipline op de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij e-mailberichten van 12 oktober 2014 en 23 februari 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
1.2 Bij brief van 4 mei 2015 met kenmerk R 2015/41 rm aan de raad, door de raad ontvangen op 6 mei 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 22 mei 2015 heeft de voorzitter van de raad de klacht deels kennelijk niet ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 23 mei 2015 is verzonden aan klager.
1.4 Bij e-mail van 31 mei 2015 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De gronden voor het verzet zijn bij brief van 15 juni 2015 aan de raad gezonden.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van 7 december 2015 van de raad in aanwezigheid van verweerder en diens gemachtigde mr. M. Klager is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van 3 juni 2015 van klager en de gronden daarvoor d.d. 15 juni 2015.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Verweerder heeft klager bijgestaan in verschillende procedures tegen klagers voormalig franchisegevers.
2.3 Verweerder heeft klager in het najaar van 2013 te kennen gegeven dat zijns inziens er sprake was van een vertrouwensbreuk, waarna hij zijn werkzaamheden voor klager heeft beëindigd.
2.4 Klager heeft hierop het kantoor van verweerder aansprakelijk gesteld.
2.5 In deze aansprakelijkstelling, maar ook in andere kwesties, wordt het kantoor van verweerder, althans worden verweerder en zijn kantoorgenoten mrs. L. en Van D., bijgestaan door mr. M., advocaat te Amsterdam.
2.6 Bij e-mail van 12 oktober 2014 en 23 februari 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder, dat:
a. sprake is van belangenverstrengeling; klager stelt dat deze bestaat door het onderhouden van contacten met zowel franchisenemers als franchisegevers; in dat kader wijst klager op het feit dat het kantoor van verweerder lid en sponsor is van zowel N., de vereniging van franchisegevers, als de B., een van de verenigingen voor franchisenemers; in dat kader wijst klager ook op het feit dat de kantoorgenoot van verweerder, mr. Van D., tijdens een bijeenkomst van het Ministerie van Economische zaken heeft bepleit dat de geschillenbeslechting in het kader van de N. onder andere door verweerder zou moeten gaan plaatsvinden;
b. het kantoor van verweerder betrokken is bij verkooptransacties, waarbij de franchisegever het bedrijf terugkoopt voor een (te) laag bedrag en dit vervolgens binnen enkele dagen weer doorverkoopt aan een nieuwe franchisenemer voor een hoger bedrag;
c. verweerder indirect betrokken is bij het oprichten en uiteendrijven van franchiseverenigingen;
d. verweerder (structureel) het door de rechtsbijstandsverzekeraar toegekende budget opmaakt, waarna geadviseerd wordt te schikken, dan wel wordt geadviseerd de koers te wijzigen; in dat kader verwijst klager naar de werkzaamheden die door hem zijn verricht;
e. sprake is van slecht dossierbeheer, als gevolg waarvan extra kosten worden gemaakt; dit dossierbeheer is naar klagers oordeel het gevolg van het verloop van het personeel;
f. gebruik wordt gemaakt van een procesadvocaat;
g. verweerder systematisch teveel declareert;
h. verweerder de door klager gestelde aansprakelijkheid blijft ontkennen als gevolg waarvan klager schade ondervindt;
i. klager inhoudelijk niet goed is bijgestaan; in dat verband verwijst klager naar een zitting waar twee advocaten mee naartoe zijn gegaan, maar die vervolgens een claim niet konden onderbouwen, alsmede naar het feit dat ondeugdelijke tussentijdse regelingen en overeenkomsten worden opgesteld; ook meent klager dat de gegeven adviezen ten aanzien van de IE-aspecten van zijn zaak niet worden ondersteund door kennis; daarnaast is klager van mening dat bewust harde bewijzen niet in eerste aanleg zijn ingebracht;
j. verweerder klager benadeelt door niet mee te werken aan de overdracht van zijn dossier;
k. klager geen gebruik mocht maken van de interne klachtenregeling;
l. sprake is van oplichting; klager verwijst in dat kader naar de namens hem uitgebrachte dagvaarding. De oplichting bestaat onder andere uit te veel declareren;
m. gelden en budgetten heeft verduisterd;
n. sprake is van samenzwering. Klager verwijst daarbij naar nauwe banden met bepaalde franchisegevers en naar de rol van de advocaten binnen de N. Klager meent dat de contacten “verder gaan dan normale contacten’ en wijst bijvoorbeeld op het gezamenlijk skiën in de periode 2010-2015. Klager merkt op dat door het feit dat de kantoorgenoot van verweerder, mr. S., bij deze ski-reis aanwezig was, de zaak vertraging opliep;
o. sprake is van intimidatie, laster en smaad. Klager wijst op het feit dat meerdere personen worden geïntimideerd en bedreigd. Deels door (te dreigen met) kort gedingen, maar ook fysiek of door middel van valse beschuldigingen. Klager wijst daarbij op de gestelde bedreiging door verweerders kantoorgenoot, mr. S., aan klagers adres.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter niet kan verenigen. Klager stelt wel degelijk de gronden voor zijn klacht te hebben aangevoerd, namelijk schending van de gedragsregels. De omschrijving van de feiten in de voorzittersbeslissing is volgens klager onvoldoende en te beperkt, de motivering te vaag en de beoordeling onjuist.
4 BEOORDELING
4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
4.2 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden deels kennelijk niet ontvankelijke en deels kennelijk ongegrond bevonden.
4.3 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De Raad van Discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-De Bruin, voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 februari 2016.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 3 februari 2016 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.